e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenverdieping boven: Ich mòt menne boo.ve nóch d؉.ën: ik moet de bovenverdieping van mijn huis nog schoonmaken  boo.ve (Zonhoven), verdiep: vərdīp (Zonhoven) bovenverdieping [ZND 01 (1922)] III-2-1
box bak: zet het kind maar in een bak  bák (Zonhoven), loopbak: loopbak (Zonhoven), looprek: loeprek (Zonhoven), parc (fr.): fr. "parc d enfant  pá.rrek (Zonhoven) babybox || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
braadpan bakpan: bákpan (Zonhoven) bakpan III-2-1
braadworst braadworst: bruoͅtwōͅrst (Zonhoven), bròò.ëtwórs(j)t (Zonhoven) braadworst || worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)] III-2-3
braaf braaf: braa (Zonhoven), brā (Zonhoven, ... ), brāə (Zonhoven) braaf [ZND 01 (1922)] || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] III-1-4
braakland braak: broǝk (Zonhoven), braakland: brǫklāǝnt (Zonhoven), rauw land: rǭ. lã.nt (Zonhoven), stravelje: stravai̯ (Zonhoven) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakland bewerken ruw land omdoen: rǭ. lã.nt˱ ømdū.n (Zonhoven) Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afge√´gd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.] I-1
braakliggen braakliggen: brǭklęgǝn (Zonhoven), desolaat: tǫslǭ.t (Zonhoven) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam braam: brǭǝm (Zonhoven) Het ruige, rafelige randje dat bij het slijpen ontstaat op de snede van de beitel. De braam kan worden verwijderd met behulp van de wetsteen. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 50; monogr.] II-12
braambes braamberen: broͅmbēͅrə (Zonhoven), vgl. Dts. Brombeere; brom- behoort bij mnl. brame, braem, brem (grondbet.: doornige plant+ beer bes  bró.mbee.ër (Zonhoven), zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)  broͅmbēr (Zonhoven), bramen: brēͅəmə (Zonhoven) braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01 (1922)] || bramen III-4-3