19630 |
bovenverdieping |
boven:
Ich mòt menne boo.ve nóch d؉.ën: ik moet de bovenverdieping van mijn huis nog schoonmaken
boo.ve (Q001p Zonhoven),
verdiep:
vərdīp (Q001p Zonhoven)
|
bovenverdieping [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20140 |
box |
bak:
zet het kind maar in een bak
bák (Q001p Zonhoven),
loopbak:
loopbak (Q001p Zonhoven),
looprek:
loeprek (Q001p Zonhoven),
parc (fr.):
fr. "parc d enfant
pá.rrek (Q001p Zonhoven)
|
babybox || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
bakpan:
bákpan (Q001p Zonhoven)
|
bakpan
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
bruoͅtwōͅrst (Q001p Zonhoven),
bròò.ëtwórs(j)t (Q001p Zonhoven)
|
braadworst || worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braa (Q001p Zonhoven),
brā (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
brāə (Q001p Zonhoven)
|
braaf [ZND 01 (1922)] || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
broǝk (Q001p Zonhoven),
braakland:
brǫklāǝnt (Q001p Zonhoven),
rauw land:
rǭ. lã.nt (Q001p Zonhoven),
stravelje:
stravai̯ (Q001p Zonhoven)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
32706 |
braakland bewerken |
ruw land omdoen:
rǭ. lã.nt˱ ømdū.n (Q001p Zonhoven)
|
Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afgeëgd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.]
I-1
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brǭklęgǝn (Q001p Zonhoven),
desolaat:
tǫslǭ.t (Q001p Zonhoven)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
braam:
brǭǝm (Q001p Zonhoven)
|
Het ruige, rafelige randje dat bij het slijpen ontstaat op de snede van de beitel. De braam kan worden verwijderd met behulp van de wetsteen. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 50; monogr.]
II-12
|
24501 |
braambes |
braamberen:
broͅmbēͅrə (Q001p Zonhoven),
vgl. Dts. Brombeere; brom- behoort bij mnl. brame, braem, brem (grondbet.: doornige plant+ beer bes
bró.mbee.ër (Q001p Zonhoven),
zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)
broͅmbēr (Q001p Zonhoven),
bramen:
brēͅəmə (Q001p Zonhoven)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01 (1922)] || bramen
III-4-3
|