23228 |
broeder-onderwijzer |
frater (lat.):
fraoter (Q001p Zonhoven)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broedheks:
brȳ.hɛks (Q001p Zonhoven),
brȳhɛks (Q001p Zonhoven),
broedhen:
brȳ.hen (Q001p Zonhoven)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
28434 |
broedkamerraam |
raam:
raam (Q001p Zonhoven)
|
Uitneembaar raam in de broedkamer waarin de bijen hun raten kunnen bouwen. Het moderne raam hangt of ligt zodanig in de kast dat het rondom bijenruimte heeft d.w.z. een ruimte van 5-8 mm tussen de verschillende ramen of tussen twee voorwerpen. Door deze ruimte blijft het raam uitneembaar en wordt voorkomen dat de bijen met propolis alles aan elkaar kitten. Met de maten van het raam is zeer veel geëxperimenteerd. Globaal vallen de ramen uiteen in drie groepen: een groep die meer hoog dan lang is, een wat grotere waarbij beide afmetingen gelijk zijn en de grootste groep die een kleinere hoogte- dan lengtemaat vertoont. Men spreekt respectievelijk ook van de diepe of staande, de vierkante en de liggende ramen. Bekende raamsoorten zijn o.a. het Simplexraam, M(odified) D(adant)-raam en het Langstrothraam. Zie ook de lemmata Simplexkast, Dadantkast en Langstrothkast. [N 63, 10e; Ge 37, 20; monogr.]
II-6
|
34508 |
broedmachine |
broedmachine:
brȳ.mašin (Q001p Zonhoven)
|
Toestel dat dient om eieren kunstmatig uit te broeden door middel van een kunstmatige warmte. [JG 1a]
I-12
|
18744 |
broek |
achterhaam:
axtǝrhām (Q001p Zonhoven),
broek:
broek (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Winterslag, Waterschei]),
brok (Q001p Zonhoven),
kontlap:
kontlap (Q001p Zonhoven)
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10, II-5
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brok (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
brōk (Q001p Zonhoven),
brŏk (Q001p Zonhoven),
bròk (Q001p Zonhoven),
als in beau
brok (Q001p Zonhoven)
|
broek [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18488 |
broekbies [wld ii.10, p. 26] |
contrefortbies (<fr.):
kontrefor bies (Q001p Zonhoven)
|
Bij sommige bottines liep de achterbies naar onderen breed uit en bedekte a.h.w. de hele hiel. Hoe noemde men deze bies (broek) Zie tek. 206b [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broeksriem:
Riem.
broksrījəm (Q001p Zonhoven),
ceintuur:
Fr. ceinture.
sentūūër (Q001p Zonhoven)
|
ceintuur: riem, gordel || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broeder:
brūūër (Q001p Zonhoven),
broer:
brŭŭr (Q001p Zonhoven),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brŭŭr (Q001p Zonhoven),
brûur (Q001p Zonhoven),
brûûr (Q001p Zonhoven)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)] || broer
III-2-2
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
nə groməlier (Q001p Zonhoven),
grommelpot:
nə groməlpoͅt (Q001p Zonhoven)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|