e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bundel groenten bussel: bø͂ͅsəl (Zonhoven), busseltje: WLD  busselke (Zonhoven, ... ) Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)] || samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
bundel, bussel bussel: bøsəl (Zonhoven) bundel [ZND 01 (1922)] III-4-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) hectare: hectaar (Zonhoven) de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)] III-4-4
bunzing fis: ves (Zonhoven) bunzing III-4-2
buren (ww.?) geburen: geboer (Zonhoven) buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)] III-3-1
burgemeester burgemeester: burgemiester (Zonhoven), burregemiester (Zonhoven) burgemeester [ZND 44 (1946)] || het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)] III-3-1
burries van de landrol burriën: bø̜rǝgǝ (Zonhoven) De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.] I-2
busguts busbeitel: bøs˱bētǝl (Zonhoven) De zware holronde beitel met lange steel waarmee het met behulp van avegaar en schulpboor in de naaf geboorde gat passend wordt gemaakt voor de naafbus. Zie ook afb. 194 en het lemma ɛnaafbusɛ in wld II.11, pag. 133.' [N G, 26c] II-12
buskruit buskruit: buskruit (Zonhoven), poeder: poeier (Zonhoven, ... ), pujər (Zonhoven, ... ) buskruit [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
bussel geharkte aren wolfsel: wǫlǝfsǝl (Zonhoven) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4