21118 |
bundel groenten |
bussel:
bø͂ͅsəl (Q001p Zonhoven),
busseltje:
WLD
busselke (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)] || samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bøsəl (Q001p Zonhoven)
|
bundel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
hectare:
hectaar (Q001p Zonhoven)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
ves (Q001p Zonhoven)
|
bunzing
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
geburen:
geboer (Q001p Zonhoven)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemiester (Q001p Zonhoven),
burregemiester (Q001p Zonhoven)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)] || het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32828 |
burries van de landrol |
burriën:
bø̜rǝgǝ (Q001p Zonhoven)
|
De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.]
I-2
|
32223 |
busguts |
busbeitel:
bøs˱bētǝl (Q001p Zonhoven)
|
De zware holronde beitel met lange steel waarmee het met behulp van avegaar en schulpboor in de naaf geboorde gat passend wordt gemaakt voor de naafbus. Zie ook afb. 194 en het lemma ɛnaafbusɛ in wld II.11, pag. 133.' [N G, 26c]
II-12
|
21303 |
buskruit |
buskruit:
buskruit (Q001p Zonhoven),
poeder:
poeier (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
pujər (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
buskruit [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
wolfsel:
wǫlǝfsǝl (Q001p Zonhoven)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|