18800 |
domme vrouw |
stomme geit:
stòm gee.ët (Q001p Zonhoven),
stomme lut:
cf. VD s.v. "lut"= sul van een man of vrouw
stòm lut (Q001p Zonhoven),
stomme trien:
stòm trien (Q001p Zonhoven)
|
dom vrouwspersoon || domme vrouw
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
doppen:
doppen (Q001p Zonhoven),
in het water steken:
en t wa͂wətər stiekə (Q001p Zonhoven),
ps. deels omgespeld volgens IPA. - boven de eerste \\ (van w#w\\t\\r) staat nog een ?, deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen; - onder de e (van stiek\\) staat nog een soort trema; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
en ⁄t [woͅwətər} stiekə (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
donnerbieskes (Q001p Zonhoven)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
donərən (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
tonneren:
toͅnərn (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
24832 |
donderkruid |
donderkruid:
donərkrauwət (Q001p Zonhoven)
|
donderkruid [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
25122 |
donderslag |
slag:
ne sloag (Q001p Zonhoven)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkop:
doͅnnərkoͅp (Q001p Zonhoven),
dondertorens:
doͅnərtōrns (Q001p Zonhoven),
donderwolk:
doͅnərwoͅlək (Q001p Zonhoven),
onweerwolk:
onwierwoͅlək (Q001p Zonhoven)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
doͅnər (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
duister worden:
duister worden (Q001p Zonhoven)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dongkəl (Q001p Zonhoven),
donker (Q001p Zonhoven)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|