e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
domme vrouw stomme geit: stòm gee.ët (Zonhoven), stomme lut: cf. VD s.v. "lut"= sul van een man of vrouw  stòm lut (Zonhoven), stomme trien: stòm trien (Zonhoven) dom vrouwspersoon || domme vrouw III-1-4
dompelen doppen: doppen (Zonhoven), in het water steken: en t wa͂wətər stiekə (Zonhoven), ps. deels omgespeld volgens IPA. - boven de eerste \\ (van w#w\\t\\r) staat nog een ?, deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen; - onder de e (van stiek\\) staat nog een soort trema; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  en ⁄t [woͅwətər} stiekə (Zonhoven, ... ) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: donnerbieskes (Zonhoven) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donderen donderen: donərən (Zonhoven, ... ), tonneren: toͅnərn (Zonhoven, ... ) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donderkruid donderkruid: donərkrauwət (Zonhoven) donderkruid [DC 46 (1971)] III-4-3
donderslag slag: ne sloag (Zonhoven) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderkop: doͅnnərkoͅp (Zonhoven), dondertorens: doͅnərtōrns (Zonhoven), donderwolk: doͅnərwoͅlək (Zonhoven), onweerwolk: onwierwoͅlək (Zonhoven) donderwolk [ZND 33 (1940)] III-4-4
donderx donder: doͅnər (Zonhoven, ... ) donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker worden, duisteren duister worden: duister worden (Zonhoven) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
donker, duisterx donker: dongkəl (Zonhoven), donker (Zonhoven) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4