e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doodzonde doodzonde: doedzonde (Zonhoven) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doof doof: du.f (Zonhoven), hi es su duv az nə pot (Zonhoven) doof [ZND 01 (1922)] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot vuurpot: vuurpot (Zonhoven) De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] II-1
doofstom doofstom: dufstom (Zonhoven, ... ) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: dujən (Zonhoven, ... ), tujə (Zonhoven, ... ) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
dooier door: doǝr (Zonhoven), dō.r (Zonhoven), dōǝr (Zonhoven) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: dup (Zonhoven, ... ) Doop. [ZND 01 (1922)] || Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopfeest doop: doep (Zonhoven), duup (Zonhoven) doop, doopfeest III-2-2
doopjurkje doopkleed: doepklied (Zonhoven), dupklit (Zonhoven) doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doopkaars doopkaars: doepkaars (Zonhoven) De doopkaars. [N 96D (1989)] III-3-3