24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
nat maken (Q001p Zonhoven)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31102 |
doorgenaaid werk |
doorgenaaid werk:
doorgenaaid werk (Q001p Zonhoven)
|
Het schoenwerk dat met de doornaai-methode vervaardigd wordt. [N 60, 161b]
II-10
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangeharde kool:
āngǝhārdǝ kōǝl (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Maurits])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
27835 |
doorhouw |
montage:
montājs (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
dië.n (Q001p Zonhoven),
djöö.n (Q001p Zonhoven),
dorn (Q001p Zonhoven),
döö.n (Q001p Zonhoven),
doorntje:
diënke (Q001p Zonhoven),
pik:
pik (Q001p Zonhoven),
pikken:
pekə (Q001p Zonhoven)
|
doorn || doornen [RND]
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
doornekroen (Q001p Zonhoven),
kroon:
kroen (Q001p Zonhoven)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20101 |
doornhaag |
pikkenhaag:
pikkehaoch (Q001p Zonhoven)
|
doornhaag, o.m. meidoornhaag
III-2-1
|
28696 |
doornrasp |
koehoorn:
kǫwhōrn (Q001p Zonhoven)
|
Gereedschap om de dorens van de afgesneden braamstengel te verwijderen. Vroeger gebruikte men hiervoor een koehoorn waarin tegenover elkaar een aantal gaten was geboord van verschillende grootte, waar de stengel doorheen werd getrokken. Tegenwoordig heeft men hiervoor een buisje. Men schuift dat om de stengel. Vervolgens trekt men de stengel door het buisje, zodat de dorens er afgeschraapt worden. [N 40, 124]
II-6
|
24619 |
doornstruik |
braam:
brië.m (Q001p Zonhoven),
pikkenstruik:
pikkestróó.k (Q001p Zonhoven)
|
doornige plant || doornstruik
III-4-3
|
20929 |
doorregen |
doorregen:
doorree.ge spék:
doorree.ge (Q001p Zonhoven)
|
doorregen
III-2-3
|