e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zussen

Overzicht

Gevonden: 107

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanlopen een sprong nemen: eene spreunk nēmə (Zussen) Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)] III-3-2
aardappel aardappel: já.rǝpǝl (Zussen) Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f] I-5
aardewerk aardewerk: i̯ādəwēͅrk (Zussen) aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
afwasteil, afwasbak afwasbak: ōͅfwas˂bak (Zussen) bak waarin men afwast [N 20 (zj)] III-2-1
autoped trottinette (fr.): /  trottinet (Zussen, ... ) step [SND (2006)] || velopet [SND (2006)] III-3-2
bikkelen bikkelen: /  bikkelen ? (Zussen) / [SND (2006)] III-3-2
braadpan braadpan: brōͅi̯pan (Zussen) pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
broodmes broodmes: brōͅtmeͅs (Zussen) mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)] III-2-1
daklei lei: lej (Zussen  [(meervoud: lę̃jǝ)]  ) Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.] II-9
drijftol pilledop: pilledop (Zussen), (Zussen)  pilledop (Zussen), /  pilledop (Zussen) Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || tol [SND (2006)] III-3-2