30530 |
leien dak |
leien dak:
lę̃jǝ dãk (Q179a Zussen)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|
19553 |
lepel |
lepel:
li̯ēpəl (Q179a Zussen),
ljepel (Q179a Zussen)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
das ’n ljĕgə (Q179a Zussen)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21506 |
liberaal |
liberaal:
das ’n lĭbəraal (Q179a Zussen)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
lĭd (Q179a Zussen)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17867 |
links, linkshandig |
links:
līŋks (Q179a Zussen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkse, een -:
nə līŋksə (Q179a Zussen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
18051 |
litteken |
litteken:
littɛuken (Q179a Zussen)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
keenskerf (Q179a Zussen)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
26825 |
mand |
kerb:
kē̜rǝp (Q179a Zussen)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|