17724 |
nieuwsgierig kijken |
gapen:
goape (Q005p Zutendaal)
|
Nieuwsgierig kijken (gapen, curieus kijken, spitsmoelen) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18122 |
nijdnagel |
nagelwortel:
no:gəlwortəl (Q005p Zutendaal)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
pitstang:
petstaŋ (Q005p Zutendaal)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
28593 |
nitraat |
nieterzout:
nitǝrzã.t (Q005p Zutendaal)
|
Zout van salpeterzuur. Deze stof gebruikt men eveneens ter bedwelming van de bijen. [N 63, 77c; JG 1a+1b; JG 2b-5, 10; monogr.]
II-6
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (Q005p Zutendaal)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
21122 |
noten afslaan |
afslaan:
o.fsluën (Q005p Zutendaal),
knuppelen:
kneͅppələ (Q005p Zutendaal)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
dieze merge (Q005p Zutendaal),
hejə märgə (Q005p Zutendaal)
|
s morgens) [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
e choen oksaol (Q005p Zutendaal),
ənə sxynən əksōͅl (Q005p Zutendaal)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (Q005p Zutendaal)
|
Oksel (oksel, onder de arm). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (Q005p Zutendaal)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|