e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rechte, vormeloze benen stiepels: stèpels (Zutendaal) Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)] III-1-1
rechtse boor rechtse boor: rɛ̄.xs˱ bȳr (Zutendaal) Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b] II-11
regenen (alg.) regenen: (⁄t was zu good as zieker dat het) règene zuiw (Zutendaal) Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)] III-4-4
regenpijp goot: gyǝt (Zutendaal), gūǝt (Zutendaal), regenbuis: rē̜gǝnbø̜js (Zutendaal) De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.] II-9
reiken naar reiken naar: raeike (Zutendaal) Reiken, met de handen naar iets reiken (naar iets pakken, grijpen). [N 109 (2001)] III-1-2
reseda rose dgypte (fr.): Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal  ruzenžiep (Zutendaal) [ZND 35 (1941)] I-7
rest in het glas klatsje: kletske (Zutendaal), klätskə (Zutendaal) kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)] III-2-3
reuzel, bladvet verenvet: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort  vēͅ.rəveͅt (Zutendaal), vet: er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)  veͅt (Zutendaal) bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || varkensvet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
riek, mestriek riek: rēk (Zutendaal) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riesterstaaf ijzer voor de schalm breder of smaler/enger te zetten: ī.zǝr vir dǝ ša.lǝm brɛi̯ǝr ǫf˱ eŋǝr tǝ zętǝ (Zutendaal) Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.] I-1