17674 |
rechte, vormeloze benen |
stiepels:
stèpels (Q005p Zutendaal)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
31401 |
rechtse boor |
rechtse boor:
rɛ̄.xs˱ bȳr (Q005p Zutendaal)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b]
II-11
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
(⁄t was zu good as zieker dat het) règene zuiw (Q005p Zutendaal)
|
Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)]
III-4-4
|
30537 |
regenpijp |
goot:
gyǝt (Q005p Zutendaal),
gūǝt (Q005p Zutendaal),
regenbuis:
rē̜gǝnbø̜js (Q005p Zutendaal)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
17904 |
reiken naar |
reiken naar:
raeike (Q005p Zutendaal)
|
Reiken, met de handen naar iets reiken (naar iets pakken, grijpen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
24548 |
reseda |
rose dgypte (fr.):
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal
ruzenžiep (Q005p Zutendaal)
|
[ZND 35 (1941)]
I-7
|
20559 |
rest in het glas |
klatsje:
kletske (Q005p Zutendaal),
klätskə (Q005p Zutendaal)
|
kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
20633 |
reuzel, bladvet |
verenvet:
bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort
vēͅ.rəveͅt (Q005p Zutendaal),
vet:
er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)
veͅt (Q005p Zutendaal)
|
bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || varkensvet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rēk (Q005p Zutendaal)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
32651 |
riesterstaaf |
ijzer voor de schalm breder of smaler/enger te zetten:
ī.zǝr vir dǝ ša.lǝm brɛi̯ǝr ǫf˱ eŋǝr tǝ zętǝ (Q005p Zutendaal)
|
Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.]
I-1
|