e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuiken stuiken: stu.kǝ(n) (Zutendaal) Het gelijkmaken van het stoppeleinde, de onderkant van de schoof, door deze op de grond de stuiten. [JG 1a, 1b] I-4
stuikmachine stuikmachine: stȳkmašīn (Zutendaal) Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253] II-11
stuipen stuipjes: kind  stie.pkes krie.ge (Zutendaal) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)] III-1-2
stuitbeen staartbeen: startbaein (Zutendaal) Stuitbeen (staartbeen, votknook). [N 109 (2001)] III-1-1
suikerbrood, ringhoorn kegel: kɛ̄jgǝl (Zutendaal) Een afgeknotte kegel van gegoten ijzer die wordt gebruikt bij het rond en taps smeden van (wiel)banden. Zie ook afb. 27. [N 33, 54] II-11
suikeroom suikernonk: sókkernó.nk (Zutendaal) Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)] III-2-2
suikertante suikertant: sókkerta.nt (Zutendaal) Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)] III-2-2
suizen van de oren tuiten: m`n ure tuute (Zutendaal) Suizen van de oren (soezen, toeten, tuiten, fluiten, ruisen). [N 109 (2001)] III-1-1
sukkelen blijven sukkelen: blieve siggele (Zutendaal), sukkelen: blijven siggelen (Zutendaal), siggele (Zutendaal) Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)] || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)] III-1-2
syfilis vuil ziekte: vuul zeekde (Zutendaal) Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)] III-1-2