22362 |
stuiken |
stuiken:
stu.kǝ(n) (Q005p Zutendaal)
|
Het gelijkmaken van het stoppeleinde, de onderkant van de schoof, door deze op de grond de stuiten. [JG 1a, 1b]
I-4
|
31288 |
stuikmachine |
stuikmachine:
stȳkmašīn (Q005p Zutendaal)
|
Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253]
II-11
|
18061 |
stuipen |
stuipjes:
kind
stie.pkes krie.ge (Q005p Zutendaal)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartbeen:
startbaein (Q005p Zutendaal)
|
Stuitbeen (staartbeen, votknook). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
31268 |
suikerbrood, ringhoorn |
kegel:
kɛ̄jgǝl (Q005p Zutendaal)
|
Een afgeknotte kegel van gegoten ijzer die wordt gebruikt bij het rond en taps smeden van (wiel)banden. Zie ook afb. 27. [N 33, 54]
II-11
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sókkernó.nk (Q005p Zutendaal)
|
Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sókkerta.nt (Q005p Zutendaal)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
m`n ure tuute (Q005p Zutendaal)
|
Suizen van de oren (soezen, toeten, tuiten, fluiten, ruisen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
blijven sukkelen:
blieve siggele (Q005p Zutendaal),
sukkelen:
blijven siggelen (Q005p Zutendaal),
siggele (Q005p Zutendaal)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)] || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
vuil ziekte:
vuul zeekde (Q005p Zutendaal)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|