18229 |
voile |
voile (fr.):
voile (Q005p Zutendaal)
|
Lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21268 |
volk (mensen) |
volk:
folək (Q005p Zutendaal)
|
volk [RND]
III-3-1
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bē.r (Q005p Zutendaal),
bēr (Q005p Zutendaal)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
groot:
grùt zie:n (Q005p Zutendaal)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwas-sen, volslagen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19412 |
vonk |
vonk:
voͅŋk (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
29951 |
voorhamer |
voorhamel:
vīrhǭmǝl (Q005p Zutendaal)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|
31263 |
voorijzer |
voorste ijzer:
ve̜rstǝ īzǝr (Q005p Zutendaal)
|
Hoefijzer voor de voorhoef van het paard. De vorm van het voorijzer is doorgaans ronder dan dat van het achterijzer. Zie ook afb. 223a. [N 33, 353; N 33, 354a; monogr.]
II-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knē. (Q005p Zutendaal)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
32643 |
voorschaar |
schulpje:
šę.lǝpkǝ (Q005p Zutendaal)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
25471 |
voorschoot |
schootsvel:
šyts˲ve.l (Q005p Zutendaal)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.]
II-11
|