28511 |
derdeling |
derling:
dɛ̄.rleŋ (Q005p Zutendaal)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
Dèoĕneet (Q005p Zutendaal),
ook materiaal znd 23,4
dè-geneet (Q005p Zutendaal),
ondeugd:
ondèig (Q005p Zutendaal),
ondeugend kind:
ĕndiënich kènt (Q005p Zutendaal)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dīr (Q005p Zutendaal)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
schuurdeurtje:
š‚ērdīǝ.rkǝ (Q005p Zutendaal)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
18035 |
diarree |
afgang:
oan d’n oafga.nk (Q005p Zutendaal)
|
Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21310 |
dief |
schelm:
chelm (Q005p Zutendaal)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (Q005p Zutendaal)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bies (Q005p Zutendaal),
gedierte:
ook in ZND 23, 009
gediert (Q005p Zutendaal)
|
beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bil:
bil (Q005p Zutendaal)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
33903 |
dikke hakken |
pijphak:
pīǝphak (Q005p Zutendaal)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|