17611 |
dikke neus |
dikke neus:
dikke noas (Q005p Zutendaal)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
32860 |
distel |
distel:
destǝl (Q005p Zutendaal),
distels:
destǝls (Q005p Zutendaal)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
20419 |
dode |
lijk:
’t lie:k (Q005p Zutendaal)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dooĕk (Q005p Zutendaal)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
’n witten dooĕk (Q005p Zutendaal)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
haan/hoorn:
hoeën (Q005p Zutendaal),
huun (Q005p Zutendaal),
haan/horen:
hoe-ĕn (Q005p Zutendaal),
hoorn:
hoe-ĕn (Q005p Zutendaal)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [Goossens 2a (1963)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18154 |
dokter |
dokter:
doͅkty(3)̄r (Q005p Zutendaal)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
doktuure (Q005p Zutendaal)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
31202 |
dommekracht |
krik:
krek (Q005p Zutendaal)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
in het water steken:
in t woĕter stèke (Q005p Zutendaal),
in ⁄t woĕter stèke (Q005p Zutendaal, ...
Q005p Zutendaal)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|