e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopjurkje doopkleed: d^ö,ypklɛ.it (Zutendaal) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: d^ö.ypfô.nt (Zutendaal) doopvont [RND] III-3-3
doorn, stekel doorn (mv.): diən (Zutendaal) doornen [RND] III-4-3
doorschieten schieten: šitǝ (Zutendaal) Het vanuit de aar doorgroeien van de graanplant. [JG 1a; monogr.] I-4
doorslag doorslag: dȳršlǭx (Zutendaal) Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.] II-11
dopen dopen: d^ö.ypə (Zutendaal), dö.ypə (Zutendaal), e van bed  e kĕnd de-ĭpe (Zutendaal) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] III-3-3
doperwten peulerwten: pō.lēͅ.rt (Zutendaal) [Goossens 1b (1960)] I-7
dopsleutel dopsleutel: dǫpsliǝtǝl (Zutendaal) Niet verstelbare, stalen schroefsleutel die boven op de moer of de kop van een bout wordt geplaatst. De dopsleutel heeft aan één uiteinde een vierkant gat waarin allerlei handvatten passen. De andere kant van de dop wordt als sleutel gebruikt. Zie ook afb. 200a-b. [N 33, 300h] II-11
dorsbed aanleggen aanleggen: ǭnlęgǝ (Zutendaal) Het aanleggen van de laag schoven op de dorsvloer; zie de toelichting bij het lemma dorsbed, laag schoven op de dorsvloer (6.1.16). Het object van de handeling is steeds het ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' van het vorige lemma. [N 14, 17b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer bed: bęt (Zutendaal) Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.] I-4