e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huilen (van droefheid) grijnzen: grensdə (Zutendaal) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huppelen huppelen: huppele (Zutendaal) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
huurpenning godcent: goeĕtsent (Zutendaal), goetcent (Zutendaal), meepenning: miepenning (Zutendaal) Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)] III-3-1
ijken ijken: eïken (Zutendaal) De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] III-3-1
ijlen ijlen: ijle (Zutendaal) Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)] III-1-2
ijsberen onrustig terug en voort gaan: onrèstig trèg en vuurt guën (Zutendaal) Zenuwachtig heen en weer lopen (drentelen, ijsberen, gejaagd). [N 109 (2001)] III-1-2
ijsnagels ijsnagels: īsnǭgǝl (Zutendaal) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijspiel: iespiel (Zutendaal), pegel: pagəl (Zutendaal) ijskegel [ZND 36 (1941)] III-4-4
ijver ijver: hè hè.t vè.l ie.ver (Zutendaal), hə hä:t vēͅl īver (Zutendaal) Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: iezel (Zutendaal), izel (Zutendaal) ijzel [ZND 36 (1941)] III-4-4