29890 |
blauwstoken |
afsmoren met elzehout:
afsmōrǝ met ęlsǝnhǭlt (L163p Ottersum),
blauw maken:
blǫw mākǝ (L270p Tegelen),
blauw stoken:
blǫw stǭkǝ (L374p Thorn),
blǫw štōǝkǝ (L381p Echt),
blǫw štǭkǝ (L299p Reuver, ...
L331p Swalmen,
L270p Tegelen),
dempen:
dɛmpǝ (L270p Tegelen)
|
De pannen blauw stoken door middel van demphout. Gaargestookte pannen hadden nog niet de zilverblauwe kleur. Als de oven gaar was en de hoogst vereiste hittegraad bereikt was, gooide men demphout op het vuur en sloot daarbij tegelijkertijd de luchttoevoer af. Door de inwerking van gassen die zich op deze wijze vormen wordt een reducerende werking uitgeoefend op het ijzergehalte van de gloeiende pannen, waardoor de rode kleur in een blauwe verandert. Tegelijkertijd zet zich uitgescheiden grafiet als zilverglans op de oppervlakte van de pannen af, alsook in de poriën van de nog niet gesinterde scherven, hetgeen een verhoging van de waterdichtheid ten gevolge heeft. Tegenwoordig wordt dit chemisch proces in een moderne oven door een eenvoudige reductie automatisch bereikt (Donkers, pag. 18). Als houtsoorten voor het blauwstoken noemt Donkers (pag. 17) elzehout, Tegels Dialek (pag. 81) daarentegen dennehout. De rook van het demphout noemde men in L 381 zwadem (zwām). Rode pannen werden enkel gaar gestookt (Hermans, pag. 18). [N 49, 68a; monogr.]
II-8
|