31076 |
bollikker |
bollikker:
bollekǝr (Q083p Bilzen),
bollikker (Q015p Stein),
bǫllekǝr (Q121c Bleijerheide, ...
L421p Dilsen,
L265p Meijel,
L163a Milsbeek,
L293p Roggel),
bout:
bōt (Q253p Montzen),
hakkelekker:
hakǝlɛkǝr (L267p Maasbree),
pollevielikker:
pǫlǝvi-jlekǝr (Q032p Schinnen)
|
Het instrument met een spiegelglad, min of meer bol, ijzeren oppervlak, waarmee men hak en zool polijst. Liedmeier (pag. 4) definieert de bollikker als volgt: "Een flink en stevig instrument, op het handvat waarvan een klomp ijzer met een gekromd oppervlak, zeer wel te vergelijken met de bal van een hamer onmiddellijk op een steel gemonteerd. Het spiegelgladde oppervlak diende tot het polijsten vooral van de zool en de hak. De bollikker werd eerst verhit boven een petroleumlamp, dan werd ermee de was in het leer gebrand en het leer glad gestreken met kracht. Aan een van de kanten van de bollikker zat een soort gleuf die het mogelijk maakte ook de randen te behandelen." Zie afb. 62. [N 60, 137a]
II-10
|