31399 |
boorkolf |
arend:
ārǝnt (L387p Posterholt, ...
L299p Reuver),
booreinde:
bǭrent (L271p Venlo),
boorkolf:
bǭrkǫlǝf (L217p Meerlo),
kolf:
kǫlǝf (L165p Heijen, ...
L291p Helden,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
L290p Panningen,
Q099q Rothem),
koon:
kōn (Q083p Bilzen
[(conische boorkolf)]
)
|
Het bovenste uiteinde van het boorijzer dat in de boorhouder van de boormachine vastgeklemd wordt. De boorkolf kan verschillende vormen hebben, afhankelijk van het type boormachine. Boorijzers met een vierkante, tapse boorkolf worden gebruikt bij met de hand bediende boormachines. Cilindrische boorkolven die even dik of iets dunner zijn als het boorijzer en conische boorkolven worden in elektrisch aangedreven machines toegepast. [N 33, 157] || Het dikke, aan vier zijden afgeplatte uiteinde van een boorijzer dat in de booromslag wordt bevestigd. [N 53, 175a]
II-11, II-12
|