28692 |
braamstengel |
braamberentak:
brombeǝrtak (L318p Stramproy),
brumbę̄rǝtak (P047p Loksbergen),
braamtak:
(mv)
brǫwmtakǝn (Q071p Diepenbeek),
bramelentak:
(mv)
brǫmǝlǝntakǝn (Q071p Diepenbeek),
breem:
brēm (L318p Stramproy),
(mv)
brēmǝn (K353p Tessenderlo),
brementak:
briǝmǝntak (L318p Stramproy)
|
Stengel van de wilde braam, hechtmateriaal bij het vlechten. Men snijdt een stengel van ongeveer 2 m lengte zonder zijtakjes uit de braamstruik. De stengel moet groen zijn en een beetje verhout (Brekelmans, pag. 16). Afhankelijk van de dikte van de stengenl, ongeveer 4 tot 10 mm, kan men er smalle of brede vlechtbanden uit splijten, drie of vier in getal. Maar eerst moet men de dorens verwijderd hebben. Na het splijten moet men het merg van de gespleten takken met een mes wegkrabben en ze vervolgens soepel maken door ze om een ronde paal te trekken. De gespleten braamtwijg kan dan meteen gebruikt worden. [N 40, 121a]
II-6
|