32316 |
buikband |
buikband:
byk˱bānt (L164p Gennep),
bū.k˱ba.ŋk(t) (L290p Panningen),
bū.k˱baŋk (L269p Blerick, ...
L267p Maasbree,
L270p Tegelen),
būk˱banjt (L328p Heel),
būk˱bant (Q007p Eisden
[(meervoud: būk˱bān)]
, ...
Q111p Klimmen
[(meervoud: būk˱bɛŋ)]
,
Q009p Maasmechelen
[(meervoud: būk˱bān)]
,
Q095p Maastricht,
Q098p Schimmert),
būk˱bantj (L320a Ell),
(mv)
b ̇ūk˱bɛnj (L329p Roermond),
pensband:
pensband (Q156p Borgloon, ...
Q074p Kortessem),
pęns˱bant (Q002p Hasselt)
|
De band die het dichtst bij het dikste gedeelte van het vat, de buik, wordt aangebracht. Een vat heeft ten minste twee buikbanden; één aan elke kant van het vat. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 22c; N E, 42]
II-12
|