e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de hort op brakken: bragge (Neerglabbeek), braggen (As), bragə (Bree), brakken (Kinrooi), de baan op: ba:noͅp (Opglabbeek), de brats op: brats op (Zepperen), de brats op (Berg), də bradzop (Genk), də brats op (Vechmaal), de kloten op: də klu:tə up (Kanne), de loop op: də lö:p up (Kanne), de piste in: də pis e:n (Kanne), de rits op: de rits op (Tongeren, ... ), də rits up (Kanne), de straat af: də struət oͅ:f (Vechmaal), de straat op: de straat op (Hasselt), een baar brengen: bij de buurvrouw zitten te kletsen  een baar bringe (Maasbracht), eropuit: er weer op uut zeen (Opglabbeek), ər oͅp øt (Hasselt), eruit: sə es arut (Borlo), invloed der taalgrens  eroet (Mechelen-Bovelingen), jakken: jakken (Kinrooi), op boemel: op buməl (Vechmaal), op brak: op brak (Neerpelt), op brats: op brats (Mechelen-Bovelingen, ... ), op de baan: oͅpə ba:n zên (Opglabbeek), op de brak: oͅpə brag (Opglabbeek), brakken wil zeggen "veel buiten huis gaan  op de brak (Gerdingen), op de brats: die vrouw is altijd maar op de brats (Tessenderlo), oͅbə brats (Kuringen), oͅpə brats (Opglabbeek), up dəm brats (Leopoldsburg), op de loop: up tə lö:p (Kanne), op de rits: up tə rits (Kanne), op de rots: op de roeitsj (Wijer), op gang: op ga:nk (Overpelt), op ga:ŋk (Vechmaal), op gang (Vliermaalroot), op gang zien (Gruitrode), oͅp gank (Sint-Truiden), oͅp gaŋk (Sint-Truiden), oͅpgɛŋ (Zichen-Zussen-Bolder), sə es op gḁŋk (Borlo), op jak: hè is altied op jak (Gerdingen), oͅpjak (Bree), oͅpjakse.n (Opglabbeek), op jats: op jats zijn (Kessenich), op jok: Qp jok (Opglabbeek), op klabots: oͅp klaboͅts (Meeuwen), op loop: op leup (Berg), op rabot (<fr.): op rabot (Dilsen, ... ), op rabot gaan (Hoepertingen, ... ), op rabot zijn (Kermt), op rebott (Berg), oprebot (Elen), oͅp rəbot sīn (Meeswijk), oͅpraboͅt (Hasselt), steeds voor mannen die dronken geweest of nog dronken zijn bij hun lustige uitstap  op rəbot (Vechmaal), op rak: op rak (Lommel, ... ), op rak zijn (Lommel), op reddel: op reddel zijn (Kermt), op rits: op rits zijn (Hasselt), op route (fr.): op roet (Vliermaalroot), op rut (Overpelt), op scheut: op schø.yt (Borlo), op schok: op choek (Dilsen), op chok (Vliermaalroot), op schok (Overpelt), op sjok zeen (Opglabbeek), oͅp sjok (Opglabbeek), oͅp sjuk (Maaseik), up sjuk (Kanne), ze is weer op schok (Lommel), op schokkel: op sjoegel (Berg), op zugəl (Vechmaal), op schots: op schjottz (Berg), op stap: op stap (Genk, ... ), op toer: ze is weer op tor (Lommel), rondbrakken: runtbragə (Opglabbeek) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] || Welke uitdrukking gebruikt men in Uw dialect voor: veel weg wijn, dikwijls niet thuis wezen? (Een dergelijke uitdrukkinng wordtt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaa [Lk 06 (1956)] III-3-1