30493 |
dekhamer |
dakbijl:
ǝt˱ dāk˱bīlǝ (Q111p Klimmen),
dekbijl:
dęk˱bęjl (Q071p Diepenbeek),
dekbijltje:
dęk˱bilkǝ (Q096a Borgharen, ...
Q096c Neerharen,
L318b Tungelroy),
dekhamer:
dękhāmǝr (L320a Ell, ...
Q111p Klimmen),
dekkershamer:
dekkershamer (Q098p Schimmert),
dɛkǝrshamǝr (L265p Meijel),
kaphamer:
kaphāmǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(om pannen te bekappen)]
, ...
Q118p Schaesberg
[(idem)]
,
L266p Sevenum
[(om kepers gelijk te maken)]
),
pinhamel:
penhāmǝl (L414p Houthalen)
|
Hamer waarvan de kop aan één kant een dik vierkant uiteinde heeft en aan de andere kant een kleine bijl. De dekhamer wordt door de dakdekker en de strodekker gebruikt om latten te bevestigen en in te korten. [N F, 14; N 64, 142]
II-9
|