27809 |
doorslag |
doorslag:
dwɛršlǭx (Q086p Eigenbilzen),
dȳršlǭx (Q005p Zutendaal),
dørxšlāx (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
dørǝxšlāx (Q121c Bleijerheide, ...
Q121p Kerkrade,
Q111p Klimmen
[(vierkant en rond)]
),
dø̜jrsláx (P047p Loksbergen),
dø̜rslax (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L216a Oostrum,
L192a Siebengewald,
L213p Well),
dø̜ršlǭx (Q083p Bilzen),
dōrslāx (L414p Houthalen, ...
L423p Stokkem),
dōrslǭx (Q071p Diepenbeek),
dōršlāx (L330p Herten, ...
L299p Reuver,
L329p Roermond
[(mv dōršlē̜x)]
),
dūǝršlāx (Q111p Klimmen),
dǫwrslax (P176b Bevingen, ...
P219p Jeuk),
doorslager:
dørǝxšlɛ̄gǝr (Q116p Simpelveld),
dōǝrslē̜gǝr (L424p Meeswijk),
doorslagje:
dūrslīxskǝ (L289p Weert),
drijver:
dr ̇īvǝr (L330p Herten),
drīvǝr (L329p Roermond),
stekdoorslag:
štɛk˱dørǝxšlāx (Q111p Klimmen),
steldoorn:
štɛldø̜rn (Q121b Spekholzerheide),
stokdoorslag:
stok˱dø̜rslax (L213p Well),
stǫk˱dø̜rslax (L216a Oostrum),
stomper:
stumpǝr (P219p Jeuk)
|
Het moment waarop twee ploegen of arbeiders, die van twee zijden een steengang of galerij drijven, bij elkaar uitkomen. [monogr.] || Stalen stift met een vlakke punt die wordt gebruikt om gaten in de banden te slaan op de plaatsen waar deze met behulp van een klinknagel aan elkaar geklonken moeten worden. Zie ook het lemma ɛdoorslagɛ in wld II.11, pag. 47.' [N E, 45 add.] || Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.]
II-11, II-12, II-5
|