32259 |
duig |
bomstuk:
bǫmštø̜k (L270p Tegelen
[(bredere duig waar het bomgat in gemaakt werd)]
),
druif:
dr ̇uf (L424p Meeswijk),
dr ̇ūf (L329p Roermond
[(meervoud: drūvǝ)]
, ...
Q101p Valkenburg),
drōf (Q193p Gronsveld),
drū.f (L290p Panningen),
drūf (Q007p Eisden, ...
L326p Grathem,
L328p Heel,
Q113p Heerlen,
Q111p Klimmen,
Q009p Maasmechelen,
Q095p Maastricht,
L294p Neer,
Q098p Schimmert,
L270p Tegelen),
drǫwf (Q095p Maastricht
[(meervoud: drūvǝ)]
),
duif:
dūf (Q162p Tongeren),
duig:
duig (Q156p Borgloon, ...
L164p Gennep,
L328p Heel,
Q074p Kortessem,
L270p Tegelen),
dȳ.x (L318b Tungelroy),
dȳx (L320a Ell, ...
L328p Heel,
Q074p Kortessem),
dø̜̄x (Q002p Hasselt),
dē̜x (Q002p Hasselt),
plank:
plaŋk (L329p Roermond),
ponstuk:
pǫnstøk (Q162p Tongeren
[(bredere duig waar het bomgat in gemaakt werd)]
),
staaf:
stāf (L269p Blerick
[(meervoud: stē̜f)]
, ...
L267p Maasbree,
Q095p Maastricht
[(meervoud: stāvǝ of stēf)]
),
štā.f (L290p Panningen
[(meervoud: št ̇ē̜f)]
),
štāf (L270p Tegelen
[(meervoud: štē̜f)]
)
|
Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.]
II-12
|