32808 |
eggen na het zaaien |
[eggen] met een 24-tandeneeg:
[eggen] met˱ ęn 24-tɛnjē̜x (Q033p Oirsbeek),
[eggen] na het zaaien:
[eggen] nǭ ǝt ˲zɛ̄ ̝i̯ǝ (L265b Kronenberg),
af[eggen]:
āf˱[eggen] (L265b Kronenberg
[(langs de kanten)]
, ...
Q197p Noorbeek,
Q197a Terlinden),
ǭ.f[eggen] (Q160p Bommershoven, ...
Q240p Lauw),
ǭf˱[eggen] (Q198p Eijsden),
afwerken:
āfwęrǝkǝ (L248p Lottum),
de kant op[eggen]:
dǝ kãnt op[eggen] (L192b Aijen, ...
L163p Ottersum),
de kanten op[eggen]:
dǝ kɛ̄.nt ǫp˱[eggen] (Q191p Cadier, ...
Q192p Margraten),
de leste keer [eggen]:
dǝ lęstǝ kǝr [eggen] (Q174p Herderen),
de lijst leggen:
dǝ lī.s lęqǝ (Q192p Margraten),
dǝ lī.s lɛqǝ (Q193p Gronsveld, ...
Q194p Rijckholt),
de plak vierkantig leggen:
dǝ plak ˲verkɛ ̝ntex lęgǝ (L248p Lottum),
de vooreinden op[eggen]:
dǝ vøręndǝ op˱[eggen] (L246p Horst),
dǝ vø̜rē̜ndǝ op˱[eggen] (L192b Aijen),
de zaad op[eggen]:
dǝ zǭt˱ ǫp˱[eggen] (Q111q Ransdaal, ...
Q116p Simpelveld,
Q112z Ten Esschen),
de zaad vaardigmaken:
dǝ zǭǝt ˲vē̜ ̝ǝdexmākǝ (Q204a Mechelen, ...
Q201p Wijlre),
de zaaisporen toeslepen:
dǝ zɛi̯spø̜̄r tuslęi̯pǝ (L294p Neer),
deronder [eggen]:
dǝrõndǝr [eggen] (L115p Mook),
dicht[eggen]:
dext[eggen] (L289a Hushoven),
een zaad maken:
ęŋ zǭt māxǝ (Q116p Simpelveld),
ǝn zǭt mākǝ (Q111p Klimmen, ...
Q204a Mechelen,
Q201p Wijlre),
eggen]:
[eggen] (L215p Blitterswijck, ...
Q027p Doenrade,
Q193p Gronsveld,
L426z Holtum,
L289a Hushoven,
K317a Kerkhoven,
Q088p Lanaken,
L422p Lanklaar,
K278p Lommel,
Q099q Rothem,
Q187p Sint Pieter),
het zaadland [eggen]:
t ˲zǭtlant˱ [eggen] (Q002p Hasselt),
hoeftrappen wegwerken:
huftrapǝ węxwɛ ̝rǝkǝ (L192a Siebengewald),
in de aarde maken:
en d ē̜rt mākǝ (L324p Baexem),
in[eggen]:
e.n[eggen] (L415p Opoeteren),
en[eggen] (L282p Achel, ...
P175p Gingelom,
L328p Heel,
L291p Helden,
L382p Montfort,
L294p Neer,
L288a Ospel,
L270p Tegelen,
Q014p Urmond),
i.n[eggen] (Q241p Rutten),
in[eggen] (L192a Siebengewald),
ę.n[eggen] (L417p As, ...
Q072p Beverst,
Q003p Genk,
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek,
Q005p Zutendaal),
ęn[eggen] (P219p Jeuk, ...
P214p Montenaken),
īn[eggen] (Q198b Oost-Maarland),
inslepen:
e.nslęi̯.pǝ (L415p Opoeteren),
inslichten:
eslextǝ (K315p Oostham, ...
K353p Tessenderlo),
na[eggen]:
no[eggen] (Q163p Berg, ...
Q167p Koninksem,
Q177p Millen),
nu ̞[eggen] (P184p Groot-Gelmen),
nu ̞ǝ[eggen] (P220p Mechelen-Bovelingen),
nu[eggen] (Q157a Overrepen),
nuø[eggen] (Q162p Tongeren),
nuǝ[eggen] (Q160p Bommershoven, ...
Q074p Kortessem,
Q168p s-Herenelderen),
nuɛ[eggen] (Q181p Sluizen),
nu̯ø̜[eggen] (Q089p Martenslinde),
nu̯ǫ[eggen] (Q178p Val-Meer),
nō ̝ǝ[eggen] (P223p Rukkelingen-Loon),
nō[eggen] (P179p Aalst, ...
L417p As,
P218p Borlo,
Q182p Nerem,
Q178p Val-Meer),
nū[eggen] (P227p Vorsen),
nǭ[eggen] (L192b Aijen, ...
L360p Bree,
Q193p Gronsveld,
L246p Horst,
K317p Leopoldsburg,
Q192p Margraten,
L209p Merselo,
Q198a Mesch,
L367p Neerglabbeek,
L362p Opitter,
L163p Ottersum,
L266p Sevenum,
L365p Wijshagen),
neven de kanten [eggen]:
nęvǝ dǝ kãntǝ [eggen] (L115p Mook),
onder[eggen]:
o ̝ŋǝr[eggen] (L429p Guttecoven, ...
L289b Leuken),
o.ndǝr[eggen] (L359p Beek, ...
P187p Berlingen,
L317p Bocholt,
Q087p Gellik,
P195p Gutschoven,
Q164p Heks,
Q096c Neerharen,
L368p Neeroeteren,
Q161p Piringen,
L358p Reppel,
Q175p Riemst,
Q096d Smeermaas,
Q162p Tongeren,
L361p Tongerlo,
P121p Ulbeek,
Q166p Vechmaal),
o.nǝr[eggen] (L360p Bree, ...
Q242p Diets-Heur,
L363p Ellikom,
Q170p Grote-Spouwen,
L366p Gruitrode,
L413p Helchteren,
L315p Kleine-Brogel,
L364p Meeuwen,
L367p Neerglabbeek,
L362p Opitter,
L365p Wijshagen),
o.ŋǝr[eggen] (Q011p Boorsem, ...
Q007p Eisden,
Q006p Leut,
L372p Maaseik,
Q009p Maasmechelen,
L424p Meeswijk,
L319p Molenbeersel,
Q010p Opgrimbie,
L371p Ophoven,
Q012p Rekem),
on(d)ǝr[eggen] (K315p Oostham),
ondǝr[eggen] (K318p Berverlo, ...
L360p Bree,
P178p Brustem,
P182p Buvingen,
P115p Duras,
P173p Halmaal,
P197p Heers,
P050p Herk-de-Stad,
Q188p Kanne,
L316p Kaulille,
K314p Kwaadmechelen,
Q204a Mechelen,
L368p Neeroeteren,
P117p Nieuwerkerken,
Q099q Rothem,
P176p Sint-Truiden,
Q172p Vroenhoven,
P172p Wilderen,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
onǝr[eggen] (L356p Grote-Brogel, ...
K316p Heppen,
L416p Opglabbeek,
K357p Paal,
Q178p Val-Meer),
õndǝr[eggen] (L244c America, ...
Q193p Gronsveld,
Q188p Kanne,
L268p Velden),
õ̜ndǝr[eggen] (P188p Hoepertingen, ...
P177a Ordingen,
P176p Sint-Truiden,
P177p Zepperen),
ǫ.ndǝr[eggen] (L282p Achel, ...
Q159p Broekom,
L353p Eksel,
Q153p Gors-Opleeuw,
Q079p Guigoven,
L286p Hamont,
L352p Hechtel,
Q165p Hopmaal,
Q157p Jesseren,
Q152p Kerniel,
L314p Overpelt,
L355p Peer,
L313p Sint Huibrechts Lille,
Q091p Veldwezelt,
Q080p Vliermaal,
Q075p Vliermaalroot,
L354p Wijchmaal,
Q079a Wintershoven),
ǫ.nǝr[eggen] (Q163p Berg, ...
Q071p Diepenbeek,
Q002a Godschei,
Q081a Heesveld-Eik,
Q158a Henis,
Q077p Hoeselt,
L414p Houthalen,
Q169p Membruggen,
Q090p Mopertingen,
Q082p Munsterbilzen,
Q168a Rijkhoven,
Q076p Romershoven,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
Q155p Werm,
Q001p Zonhoven),
ǫndǝr[eggen] (P113p Binderveld, ...
P224p Boekhout,
Q156p Borgloon,
P186p Gelinden,
P175p Gingelom,
P048p Halen,
Q094p Hees,
L316p Kaulille,
K317a Kerkhoven,
P180p Kerkom,
K359p Koersel,
Q074p Kortessem,
P046p Linkhout,
K278p Lommel,
P045p Meldert,
P176a Melveren,
L312p Neerpelt,
P222p Opheers,
P107a Rummen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
K353p Tessenderlo,
P174p Velm,
Q171p Vlijtingen,
P192p Voort,
Q078p Wellen,
P044p Zelem),
ǫnǝr[eggen] (P120p Alken, ...
K358p Beringen,
K318p Berverlo,
Q002c Bokrijk,
K316p Heppen,
P055p Kermt,
K359p Koersel,
P118p Kozen,
P051p Lummen,
Q001a Oud-Winterslag,
P058p Stevoort,
P056p Stokrooie,
Q084p Waltwilder,
Q073p Wimmertingen,
K361p Zolder),
ǫŋǝr[eggen] (L295p Baarlo, ...
Q019p Beek,
L429a Berg,
Q121c Bleijerheide,
Q035p Brunssum,
L421p Dilsen,
L419p Elen,
K360p Heusden,
L292p Heythuysen,
L370p Kessenich,
L369p Kinrooi,
Q111p Klimmen,
L422p Lanklaar,
L434p Limbricht,
L290p Panningen,
L420p Rotem,
Q020p Sittard,
Q015p Stein,
L423p Stokkem,
L318p Stramproy,
L432p Susteren,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy,
Q013p Uikhoven,
Q008p Vucht),
onderdekken:
ǫndǝrdękǝ (Q083p Bilzen),
onderdoen:
ondǝrdun (L282p Achel, ...
P048p Halen),
õndǝrdūn (Q193p Gronsveld),
ǫ.ndǝrdū.n (Q002p Hasselt),
ǫndǝrdu ̞u̯n (P047p Loksbergen, ...
P045p Meldert),
ǫndǝrdun (P049p Donk),
ǫnǝrdun (K353p Tessenderlo),
ǫnǝrdūǝ.n (P057p Kuringen),
ǫnǝrdű.n (P055p Kermt, ...
P052p Schulen),
ǫnǝrdű̄̄.n (P053p Berbroek, ...
P118a Wijer),
onderslaan:
ǫndǝrslonj (Q074p Kortessem),
onderslepen:
ǫnǝrslē̜.pǝ(n) (K359p Koersel),
ǫnǝrslɛ̄.pǝ (K358p Beringen),
onderstuiken:
ǫ.n(d)ǝrstǭ.kǝ (Q071p Diepenbeek),
ǫ.nǝrstō.kǝ (Q089p Martenslinde),
ondervaren:
ǫ.ndǝrvǭrǝ (Q162p Tongeren),
op de morgenszon op[eggen]:
ǫp ǝ mø̜rǝgǝs˲zon ǫp˱[eggen] (Q019p Beek
[(met de morgenzon in de rug)]
),
op[eggen]:
op[eggen] (L209p Merselo
[(langs de kanten)]
),
ǫp˱[eggen] (Q211p Bocholtz, ...
Q191p Cadier,
Q111p Klimmen,
Q192p Margraten,
Q197p Noorbeek,
Q118p Schaesberg,
Q197a Terlinden,
Q112b Ubachsberg,
Q097p Ulestraten,
Q113a Welten),
optrekken:
ǫptrękǝ (P197p Heers, ...
Q165p Hopmaal,
Q111p Klimmen),
over het zaadgoed gaan:
yǝvǝr ǝt ˲zõ̜t˲gōt ˲gōǝn (Q192p Margraten),
paardstrappen uit[eggen]:
pē ̞ǝrštrɛp ū.t˱[eggen] (Q192p Margraten),
schön (d.) afwerken:
šøn āfwę.rǝkǝ (Q116p Simpelveld),
slepen:
slē̜.pǝ (K359p Koersel, ...
K357p Paal),
slē̜pǝ (K316p Heppen),
šlęi̯.pǝ (L332p Maasniel),
sleur[eggen]:
slø̄r[eggen] (K318p Berverlo),
slichten:
slextǝn (L414p Houthalen),
toe[eggen]:
tu ̞u̯[eggen] (L419p Elen),
tu[eggen] (Q028p Jabeek, ...
Q192p Margraten
[(synoniem met ´de lijst leggen´)]
,
Q197p Noorbeek,
Q197a Terlinden),
tū[eggen] (K359p Koersel, ...
K357p Paal),
t˙ǫu̯[eggen] (Q193p Gronsveld, ...
Q194p Rijckholt),
toeslepen:
tuslęi̯.pǝ (L369p Kinrooi, ...
L372p Maaseik),
toeslichten:
tuslextǝ (K315p Oostham, ...
K353p Tessenderlo),
toeslopen:
tau̯slø̄.pǝ (Q180p Mal),
zaad derin maken:
zǭt ˲dǝren mākǝ (L331b Boukoul, ...
L322p Haelen,
L328p Heel,
L322a Nunhem,
L331p Swalmen),
zaad inmaken:
zǭt˱ inmākǝ (L192b Aijen, ...
L164p Gennep,
L159a Middelaar,
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum),
zaad[eggen]:
zōt˱[eggen] (Q072p Beverst),
zǫǝt[eggen] (L314p Overpelt),
zǭt˱[eggen] (Q019p Beek, ...
L317p Bocholt,
L426p Buchten,
L332p Maasniel,
L383p Melick,
L321p Neeritter,
L387p Posterholt,
L329p Roermond,
Q098p Schimmert,
L270p Tegelen,
L318b Tungelroy,
L268p Velden),
zaai[eggen]:
zǭi̯[eggen] (K317p Leopoldsburg)
|
Met de hand gezaaid graan moest met de eg in de grond worden gewerkt. Daarvoor gebruikte men de zaadeg. Als men niet over zulk een eg beschikte of als men gezien de grondsoort e.d. de verschillende bewerkingen of egwijzen met dezelfde eg(soort) kon uitvoeren, egde men de ingezaaide akker na met de gewone eg, die dan "bot" was aangespannen. Machinaal (in rijen) gezaaid graan hoeft niet ondergeëgd te worden, omdat het door de zaaimachine al in de grond is gebracht. Men egde een aldus ingezaaide akker soms nog een keer na, om de sporen van de zaaimachine en de paardetrappen uit te wissen. Als men bij het na-eggen van het ingezaaide stuk geen keerstroken in acht hoefde te nemen, werkte men de kanten van de akker af, door enkele banen rond het hele perceel te eggen. Voor ''eggen'' en ''eggen'' zie het lemma ¬¥eggen¬¥.' [JG 1a+ 1b+ 1d; N 11, 80b; N 11A, 172c + 178; N P, 16 add.; div.; monogr.]
I-2
|