25791 |
gistlepel |
eker:
iǝkǝr (Q032p Schinnen),
emmer:
ømǝr (L387p Posterholt),
gistlepel:
geslę̄pǝl (L325p Horn, ...
Q101p Valkenburg),
gistlepel (L250p Arcen),
gęslēpǝl (L318p Stramproy),
gɛslɛ̄pǝl (L325p Horn),
gistschup:
gē.sšø̜p (L290p Panningen),
gisttuit:
gɛstø̜jt (L318p Stramproy),
gärbak:
g ̇ęrb ̇ak (L362p Opitter),
hevelepel:
vǝlę̄pǝl (Q020p Sittard),
keteltje:
kętǝlkǝ (Q078p Wellen),
potlepel:
potløpǝr (P120p Alken),
pǫtlę̄pǝl (L325p Horn, ...
P180p Kerkom),
scheplepel:
šø̜plę̄pǝl (P120p Alken),
schup:
šø̜p (L292p Heythuysen)
|
Maat, vaak in de vorm van een lepel, waarmee men de afgekoelde wort en gist mengt en daarbij de juiste hoeveelheid gist afmeet. Zie afb. 10. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat men de gistlepel ook gebruikt om gist af te schuimen. Zie daarom ook het lemma ''schuimlepel''. Het "keteltje" uit Q 78 is vervaardigd uit koper. [N 35, 63]
II-2
|