32679 |
grindelstang |
balans:
balans (L324p Baexem),
beulhout:
bø̄lhō ̞t (Q188p Kanne),
bø̄lhǫu̯t (L289a Hushoven),
beulstang:
bø̄lštaŋ (L295p Baarlo),
grilijzer:
gritīzǝr (Q009p Maasmechelen),
grindel:
greŋǝl (L429a Berg, ...
L369p Kinrooi,
L321p Neeritter,
Q020p Sittard,
Q162p Tongeren),
grindelstang:
greŋǝlstaŋ (Q018p Geulle),
greŋǝlštaŋ (L331b Boukoul, ...
Q204a Mechelen,
L331p Swalmen),
halterstang:
hãltǝrstaŋ (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
ijzer voor de kam te regelen:
ęi̯.zǝr vir dǝ ka.mp tǝ rē.gǝlǝ (Q003p Genk, ...
Q081a Heesveld-Eik),
ī.zǝr vir dǝ ka.mp tǝ ręi̯.gǝlǝ (L416p Opglabbeek, ...
Q005p Zutendaal),
ijzers:
īzǝrs (Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
onderbalk:
onǝrba.lǝk (L413p Helchteren),
stang:
staŋ (Q072p Beverst, ...
Q082p Munsterbilzen,
L312p Neerpelt,
L216p Oirlo,
K353p Tessenderlo),
stelmoer:
štęlmōr (L294p Neer),
trekbalk:
tręk ˱bǝu̯k (L317p Bocholt),
tręk˱balǝk (L289a Hushoven, ...
K317p Leopoldsburg),
trekijzer:
trękę̄zǝr (K353p Tessenderlo, ...
P044p Zelem),
tręk˱ę̄.zǝr (Q002a Godschei),
tręk˱ę̄ǝ.zǝr (Q001p Zonhoven),
tręk˱ī.zǝr (L417p As, ...
L418p Niel-bij-As,
Q187p Sint Pieter),
trekker:
trękǝr (Q071p Diepenbeek, ...
L414p Houthalen,
P222p Opheers),
trekstang:
trękstaŋ (L192b Aijen, ...
L292p Heythuysen,
L246p Horst,
L265b Kronenberg,
L289b Leuken,
L248p Lottum,
L115p Mook,
L318b Tungelroy,
L268p Velden,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
trękstáŋ (K314p Kwaadmechelen, ...
L209p Merselo),
trękštai̯ŋ (Q116p Simpelveld),
trękštaŋ (L324p Baexem, ...
L331b Boukoul,
Q027p Doenrade,
Q111p Klimmen,
L332p Maasniel,
Q033p Oirsbeek,
L290p Panningen,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen
[(met veer)]
),
trękštaŋǝ (L294p Neer
[deze meervoudsvorm betreft een tweeledige stang waarvan de lengte veranderd kan worden door de verbindingsmoer tussen de beide stukken]
),
trɛkštaŋ (Q121c Bleijerheide, ...
Q211p Bocholtz,
Q117a Waubach),
veer:
vę̄r (L270p Tegelen),
vizierstang:
vizīrstaŋ (L248p Lottum)
|
Onder de ploegboom van een voetploeg bevond zich een stang die van achteren aan de schei of vlak vóór de schei aan de ploegboom vastzat. Van voren eindigde deze stang in een haak, die door twee kettingen verbonden was met de kam. Soms reikte deze stang, van voren voorzien van een kam of haak, tot voorbij de kop van de ploegboom, waarmee hij voor de regeling van de ploegdiepte d.m.v. een verstelbare staaf verbonden was. [N 11, 31.IV.c; N 11A, 92a; JG 1a]
I-1
|