e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jasschort cache-poussire (fr.): kasjpoesjèèr (Diepenbeek), kaspusje.r (Gingelom), kaspusjēͅr (Sint-Truiden), kašpusiēͅr (Leopoldsburg), kàspóesjèèr (Sint-Truiden), &lt;Fr. cache-poussière  kasjpŏĕsjèèr (Leopoldsburg), cache-poussière (fr.)  kaXpuXēr (Borlo), Et. Fr. cache-poussière.  kasjpoessiêer (Tongeren), Vero.; Fr. cache-poussière.  kais(j)pe`sjèère (Hasselt), hemdschortsel: hemme sjotsel (Bleijerheide), jasscholk: jas schollek (Venlo), jas sjollek (Borgharen), jas- sjòlk (Klimmen), jas-scholk (Brunssum, ... ), jas-schollek (Maastricht), jas-sjolk (Caberg), jas-sjôlk (Hoensbroek), jascholluk (Oirlo), jasschjolk (Sittard), jasscholk (Amby, ... ), jasschollek (Valkenburg), jasscholluk (Geysteren, ... ), jasschulluk (Weert), jasschölk (Boeket/Heisterstraat, ... ), jassjolk (Borgharen, ... ), jassjollek (Maastricht), jassjolluk (Meijel), jassjollək (Berg-en-Terblijt), jassjōlk (Tegelen), jassjŏlk (Stevensweert), jassjälk (Baarlo), jassjòlk (Waubach, ... ), jassjólk (Haelen, ... ), jassjölk (Pey), jassXoͅlək (Hamont), jasšoͅlk (Eisden), jašolək (Bree, ... ), jòòssjollek (Panningen), bedekt de hele jurk  jasscjolk (Einighausen), met mouwen  jasschöllek (Hushoven), schort die helemaal sluit  jassjolk (Stevensweert), schort met mouwen  jassjolk (Maastricht), jasschortel: jassjeutel (Val-Meer), jassjottel (Zichen-Zussen-Bolder), jassenscholk: jasse-sjolk (Klimmen), jassescholk (Amstenrade, ... ), jasseschollek (Neerpelt), jassesjolk (Maasniel, ... ), jassesjollek (Jabeek), jassesjolluk (Beek), jasəsXoͅlk (Achel), met mouwen  jasse-sžaŏl⁄k (Baarlo), jassenvoorschoot: jasse vöschoewet (Tessenderlo), jasəvø̄sXuwət (Tessenderlo), jasvoordoek: jas vərəng (Linkhout), jasfiəreŋ (Hasselt), jasvjeering (Boekt/Heikant), jasvjērĕŋ (Boekt/Heikant), jasvoejering (Lummen), jasvurring (Beringen), jasvørək (Tongeren), jasvø̄riŋ (Beringen), jasvəriŋ (Herk-de-Stad), s = tussen s en z  jasfeͅreng (Kermt), jasvoorschoot: jasvoorschoot (Beverlo, ... ), jasvysxyt (Zelem), jasvöschoeət (Kwaadmechelen), jasvøsXuət (Kwaadmechelen), jasvəsXut (Paal), jasvoorschoot  jasvöschowət (Lommel), jasvoorschort: jasvöschurt (Paal), kiel: kēl (Lanklaar), klederschortsel: kleijer-sjotsel (Bleijerheide), bedekt de hele kleeding ê als ned klei maar kort  klêjoržootsəl (Vaals), kleedvoordoek: klīētvjeering (Boekt/Heikant), knopenscholk: knoope-sjolk (Mheer), knuipsjolk (Roermond), mantelscholk: mant`əlšoͅlk (Ophoven), mantel sjôôlek (Mechelen), mantelschjolk (Neeroeteren), mantelscholk (Neerharen, ... ), mantelsjolk (Stokkem, ... ), mantjelsjolk (Ittervoort), mantəlsjolək (Boorsem), mantəlsjzjòlək (Mechelen-aan-de-Maas), mantəlsXoͅlək (Kaulille), mantəlšolək (Maaseik, ... ), mantəlšoͅlek (Bocholt), mantəlšoͅlək (Rekem), mauktelsjolk (Waubach), māntəlšolək (Teuven), met mouwen  mantelsjolk (Echt/Gebroek, ... ), ss. sub schort.  mantelsjolk (Uikhoven), mantelschoot: mantəlsXət (Donk (bij Herk-de-Stad)), mantelschortel: mantelsjotel (Eigenbilzen), mäntelšoͅtəl (Rosmeer), mantelschortsel: manktelsjotsel (Kerkrade), mantelvoordoek: ma:ntəlvərək (Wintershoven), maantelvjeureug (Diepenbeek), mantelveuring (Borgloon), mantelvjeurk (Millen), mantelvork (Vliermaal), mantəlvørəŋ (Borgloon), matelvərk (Mal), māntəlvørək (Riksingen), məintəlvŏrk (Tongeren), ss. sub mantel.  ma.ntelvu.rreng (Zonhoven), mantelvoorschoot: mantəlvərsXuwət (Halen), paletotsvoordoek (<fr.): paltousvörək (Velm), pāltəksvèùrk (Opheers), paletotvoordoek (<fr.): `palto`vørək (Tongeren), palteauvərək (Sint-Truiden), paltoveurk (Vorsen), paəltoͅvøͅrək (Niel-bij-St.-Truiden), paletotvoorschoot (<fr.): palto voorschoot (Beverlo), zegt men soms ook  pal to voorschoot (Beverlo), pit: vgl. paltó, spêk(lêmp), lêmp, yùvëral [*].  pït (Tongeren), scholk: schólk (Sevenum, ... ), scholkenjas: sjolkejas (Oost-Maarland), slob: slub (Boekend, ... ), stoep: stəpjas (Mechelen-aan-de-Maas), stoffen jas: stoffejas (Eksel), stubjas: stepjas (Hoeselt), stu.pjas (Tongeren), stəpjas (Rekem), ss. sub stof (I).  stöbjas (Maastricht), stubmantel: ss. sub stof (I).  stöbmantel (Maastricht), stubpit: stùppit (Kortessem), ss. sub pit.  stùppit (Kortessem), toe scholk: toewe scholk (Grathem), toewe sjolk (Maasbracht, ... ), toewe sjölk (Tungelroy), toeë sjolk (Maasbracht), voordoek: vø͂ͅrk (Romershoven), voordoek wat vanvoor toegaat: vørək woͅ van vør tauyet (Ketsingen), voorrok: voorrok (Beverlo, ... ), voorschoot met knoppen: veurschoewet mè knoppe (Beringen), vø̄rsXuwət me knoͅpə (Beringen) #NAME? || cache-poussière: stofjas || jas, stofjas || schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] || schort die het lichaam heel omkleedt || schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] || stofjas || voorschoot (van werklieden) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot met lange mouwen die vooraan met een rij knopen dichtgeknoopt wordt || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] || Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3