33912 |
klemhoef |
geitehoef:
gei̯tǝnhuf (L163p Ottersum),
hoefbevangen:
huf˱bǝvaŋǝ (L265p Meijel),
kleine hoef:
klęi̯n hōf (L331p Swalmen),
klemhoef:
klɛmhuf (L320a Ell, ...
Q088p Lanaken,
Q015p Stein,
L271p Venlo),
klɛmhōf (L269p Blerick, ...
L381p Echt,
L291p Helden,
L292p Heythuysen,
L298p Kessel,
L377p Maasbracht,
Q196p Mheer,
L382p Montfort,
Q101a Sibbe / IJzeren,
L331p Swalmen,
Q112p Voerendaal,
L289p Weert),
klemvoet:
klɛmvōt (Q198p Eijsden, ...
Q193p Gronsveld,
L429p Guttecoven,
Q095p Maastricht,
L266p Sevenum),
platte vers:
platǝ vē̜.rs (L331p Swalmen),
schaapsvoet:
šǭpsvōt (Q113p Heerlen
[(te smalle en hoge hoeven)]
),
scheef gegroeid:
sxęi̯f gǝgrui̯t (L288a Ospel),
te kleine straal:
tǝ kleŋ štrǭl (Q202p Eys)
|
Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b]
I-9
|