21499 |
kooppenning |
afrekenen (ww.):
aofrekene (Q095p Maastricht),
akte:
den akt (K353p Tessenderlo),
bail (fr.):
vgl. Sint-Truiden Wb. (pag. 52): baj, huurceel.
bòi (P047p Loksbergen),
drinkgeld:
drenkgeld (Q077p Hoeselt),
drenkgelt (P196p Veulen),
dreŋkxeͅlt (K357p Paal),
dreŋkXɛlt (Q079p Guigoven),
drēnkgaild (Q156p Borgloon),
dreͅjnkgeͅjlt (Q074p Kortessem),
drinkgeld (P048p Halen, ...
K359p Koersel,
L416p Opglabbeek,
L386p Vlodrop),
drinkgelt (Q078p Wellen),
driŋkxēͅlt (P176p Sint-Truiden),
Waarschijnlijk horen deze gegevens bij P 176 maar dit is niet zeker, er staat geen plaatscode op de lijst zelf.
dreͅŋkgelt (P176p Sint-Truiden),
godsalder:
chootsheldər (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
een gaodsalder (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
Gods halder (Q203p Gulpen),
gotsaltər (Q113p Heerlen),
goudzalder (Q011p Boorsem),
goutshelder (Q095p Maastricht),
gōtsheͅldər (Q088p Lanaken),
gōͅtshälər (Q095p Maastricht),
goͅdsalder (Q010p Opgrimbie),
goͅtshaldər (Q278p Welkenraedt),
goͅtšeͅldər (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
goͅ‧t.shaldər (Q284p Eupen),
gôdssaloər (Q086p Eigenbilzen),
Opm. toegift (zie achteraan vragenlijst).
de gaodsalder (L434p Limbricht),
WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.
gaodsalder (Q203p Gulpen),
gaodsheller (Q095p Maastricht),
goatssalder (Q201p Wijlre),
godsalder (Q039p Hoensbroek, ...
Q096b Itteren),
godssalder (Q203p Gulpen, ...
Q203b Ingber,
Q098p Schimmert),
gotsalder (Q033p Oirsbeek),
gotsaltər (Q207p Epen),
goudsalder (Q102p Amby),
goëtsalder (Q193p Gronsveld),
gōūdsalder (Q098p Schimmert),
godsalver:
goudzeiləver (Q188p Kanne),
godscent:
godscent (Q072p Beverst),
goͅtseͅnt (L292p Heythuysen),
bestaat sinds 50 jaar niet meer
gotsent (P050p Herk-de-Stad),
godsdaalder:
godsdaalder (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade),
godsgeld:
gaodsgeld (L382p Montfort, ...
L418p Niel-bij-As),
gentsgeldj (L420p Rotem),
geutsgeld (L366p Gruitrode),
goadsgeld (Q096c Neerharen),
goadsgeldj (L320a Ell),
godsgeld (L360p Bree, ...
L422p Lanklaar),
gotsgeltj (L329a Kapel-in-t-Zand),
gōtsgelt (L422p Lanklaar),
gōtsgeͅlt (L369p Kinrooi),
gòodsgeldj (L420p Rotem),
gôdsgeldj (L383p Melick),
Opm. toegift (zie bijlage).
gaodsgeldj (L322a Nunhem),
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿).
gōͅtsxeͅltʔ (L423p Stokkem),
raakt uit de mode
gotsgeltj (L371a Geistingen),
godspenning:
gaodspenning (L381p Echt/Gebroek, ...
Q095p Maastricht,
L382p Montfort,
Q118p Schaesberg),
gaodspènning (L328p Heel),
gaotspenning (Q014p Urmond),
goadspenning (Q117a Waubach),
godspenning (L321a Ittervoort, ...
Q095p Maastricht,
Q032p Schinnen,
L245b Tienray),
goedpenning (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
goodspenning (Q196p Mheer, ...
L433p Nieuwstadt),
gospenning (L245b Tienray),
gōͅtspɛnəŋ (Q012p Rekem),
goͅdspeniŋ (Q012p Rekem),
goͅdspeͅniŋ (P057p Kuringen),
gòdspenning (Q095p Maastricht),
godszalver:
WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.
gôdszalver (Q098p Schimmert),
half stuk:
2,5 F.
ən haləf støk (L314p Overpelt),
handgeld:
haandgeld (Q096b Itteren),
handgeld (P053p Berbroek, ...
L428p Born,
L353p Eksel,
Q202p Eys,
Q203p Gulpen,
L320c Haler,
L352p Hechtel,
L413p Helchteren,
L246p Horst,
L316p Kaulille,
L364p Meeuwen,
L265p Meijel,
L368p Neeroeteren,
L313p Sint-Huibrechts-Lille,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L354p Wijchmaal),
handgeldj (L370p Kessenich),
handgeldsj (L360p Bree),
handgelt (Q109p Hulsberg),
handgɛldsj (L317p Bocholt),
handj geldj (L332p Maasniel, ...
L318b Tungelroy),
handjgeldj (L322p Haelen, ...
L387p Posterholt,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
Q015p Stein,
L318b Tungelroy),
handjgeljt (Q035p Brunssum),
handjgèlt (L299p Reuver),
handjgéldj (L429p Guttecoven),
hangd-geld (L266p Sevenum),
hanjdgeljd (L374p Thorn),
hanjtgéljt (L329p Roermond),
hankgélt (Q117p Nieuwenhagen),
hantgeltj (L371a Geistingen),
hantj geltj (L320b Kelpen),
hantjgeltj (L329a Kapel-in-t-Zand),
hantxēͅlt (K358p Beringen),
hāntgelt (Q095p Maastricht),
heenkgeld (L267p Maasbree),
hendjgeldj (Q015p Stein),
hàndgeld (L210p Venray),
hàndgeldj (L289p Weert),
hàngdgeld (L266p Sevenum),
hànjt pènning (L432p Susteren),
hántgelt (L271p Venlo),
⁄t handgeld (Q111p Klimmen),
bestaat niet meer
handgeld (L356p Grote-Brogel),
o.
ha.nt˃geͅ.lt (Q202p Eys),
ps. boven de è (van ...gèlt) staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!
ha.ntgèlt (Q095p Maastricht),
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
handgeld ? (Q018p Geulle),
handpenning:
handpenning (L298a Kesseleik, ...
L371p Ophoven,
Q098p Schimmert,
Q020p Sittard),
hankpénning (Q117p Nieuwenhagen),
koopgeld:
koͅpxelt (L353p Eksel),
kooppenning:
kauppenning (Q088p Lanaken),
koopsom:
kuəpsum (K357p Paal),
lijkkop:
liekop (Q188p Kanne),
maquignonsgeld:
[verbastering van Fr. maquignon, 1. paardenkoper, (onbetrouwbare) veekoopman; -2. sjacheraar, koppelaar (?, rk)].
maŋkəljoŋsjeͅlt (Q222p Vaals),
meepenning:
mee peening (Q167p Koninksem),
opleggeld:
oͅplēͅXgeͅld (P051p Lummen),
pand:
paand (Q083p Bilzen),
sleutelgeld:
sjleutəgéljt (L329p Roermond),
(bij huis).
sjleutelgeltj (L330p Herten (bij Roermond)),
stuk:
ein stĕk (L364p Meeuwen),
5 F
ə støk (L314p Overpelt),
voorschot:
voorschot (K317p Leopoldsburg, ...
Q001p Zonhoven),
vuursjot (Q034p Merkelbeek),
ə vērsxøt (Q002p Hasselt),
(= voorschot geven).
verskot geven (P219p Jeuk),
werdel:
WNT: werdel - wordel, weerdel, werrel, warrel, weddel -, 1) Spinschijfje, b) Een derg. voorwerp als onderpand of teeken van contract gegeven bij het aangaan van een dienstverplichting (en bij feitelijke indiensttreding omgeruild tegen het drinkgeld, de godspenning vand. ook: drinkgeld, fooi, godspenning.
wiərəl (L317p Bocholt)
|
een klein aalmoes terstond gegeven bij aankoop (moest aan de armen gegeven worden) [N 21 (1963)] || een munt, die de koper gaf aan de verkoper (hoogte v.h. bedrag afhankelijk v.d. grootte van de koop) [N 21 (1963)] || het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)] || het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)] || Hoe noemt men bij u de kooppenning (gegeven als bewijs dat een koop gesloten is)? [ZND 17 (1935)] || kooppenning (bij het sluiten van een koop) [ZND B2 (1940sq)] || niet vaststaande, kleine som die door de koper aan de verkoper werd gegeven, opdat deze laatste zeker zou zijn dat zijn waar afgehaald (en betaald) zou worden [N 21 (1963)]
III-3-1
|