e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lemen knikker frotshuif: frótshuûf (Kaulille), gepotsiemelde, een ~: eine gepotsiemelde (Venlo), kanadasse, een ~: leemen knikker  ènne ka-na-da-se (Blitterswijck), kanneklits: kanneklits (Gronsveld, ... ), kanneklitskes (Gronsveld), kannekluts (Valkenburg), kanəklets (Maastricht), /  kanneklits (leem) (Maastricht), 2. Zeer kleine appel of aardappel.  kanneklits (Gronsveld), voor een kleine stenen knikker  kannekleets (Mheer), kanneklitser: Kanneklits: kanne (= gebakken aarde) + klits (= klein bolletje) Ma.;  kanəklitsər (Meeuwen), kanneknots: kanneknots (Heerlen), kanəknots (Nieuwenhagen), klits: Sub kassedo. -Se- is toonloos. Knikker van steen. Geh. St-Truiden.  klits (Sint-Truiden), leembakker: leimbekker (Heythuysen), leempiet: leempiet (Kerkrade), leempiette (Kerkrade), lemen frankje: liêëme vrengske (Eksel), lemen knikker: Van leem.  leemen knikker (Wellerlooi), lemen, een ~: een grote lemen knikker, meestal grijs, vaalblauw of roodachtig geverfd  leime (Neeritter), pannenbakker: pannebäkker (Bergen), pannenklits: pann`klits (Bocholt), panneklits (Bocholt), pànnə klets (Lozen), pannenklitser: De stenen knikkers zijn pannenkletsers  pannenkletser (Peer), Het woord heeft te maken met de destijdse Breese pannesjop (pannenfabriek) en ook met de daarbij horende leimskûle (noordelijk van de Zuid-Willemsvaart).  panneklitser (Bree), Sub kanneklitser.  panəklitsər (Meeuwen), pietenpenninkje: Vijf piettepenningskes wás zoeveûl as iêën schietvraânk: vijf lemen knikkers hadden dezelfde waarde als een glazen knikker.  piettepenningske (Eksel), pottendritser: pottendritser (Gennep), slitsenhuif: slidze huuf (Bocholt) / [SND (2006)] || 1. Een uit leem gebakken knikker (hi-jf). || 1. Lemen knikker. || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Een grote knikker. [N R (1968)] || Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Kanneklitser: zeer kleine, uit leem gebakken knikker. || Kleiknikker. || Kleine knikker van klei of leem. || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || Kleiner Murmel. || Knikker in gebakken aarde. || Knikker van gebakken leem. || Knikker van leem. || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || Lemen knikker. || Lemen knikker; pottendraaier, arbeider in pottenfabriek (scherts). || Lemen knikkers hard gebakken op de kachel, speelgoed. || Met de hand gevormde uit klei gebakken knikker, van kannenstof. || Scheve, niet rondgebakken knikker van leemaarde. || Van leem gebakken knikker. || Verschillende soorten knikkers. [BN 03] III-3-2