e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oude versleten hoed afgedragen hoed: aafgedraagen hood (Panningen), aafgedrage hood (Baarlo), chapeautje (<fr.): sapokə (Mechelen-aan-de-Maas), šapokə (Rekem), dots: doets (Tegelen), flaphoed: flaphoed (Meijel), flaphut (Eigenbilzen), floets: floets (Neeritter), flyts (Opglabbeek), b.v. wa n floets van nen hoed. Geh. St-Huibrechts-Lille (XII, 145).  floets (Sint-Huibrechts-Lille), Geh. Weert (XI, 17).  floets (Weert), fuik: [sic]  fōēk (Einighausen), labberloesj: labberloetsj (Eijsden), loesj: loesch (Mechelen, ... ), loesj (Bocholtz, ... ), loosj (Maastricht), losj (Geulle, ... ), lōēsj (Mechelen), lōētsch (Oost-Maarland), lŏĕsj (Klimmen), Ook iemand met onverzorgd uiterlijk.  loesj (Kerkrade), loesjhoed: loedsj hood (Maasniel), loeschhood (Heerlen), loesjhoad (Hoensbroek), loesjhood (Hoensbroek, ... ), loetsj hood (Susteren), lōēsjhōōd (Mechelen), lŏĕsjhoot (Oirsbeek), loͅtšhot (Eisden), lušhōt (Teuven), lósjhoud (Limbricht), loesjhoedje: loesj huŭdje (Oirlo), luifhoed: WNT: luif, 2) Bij vgl. Vooruitstekende rand of vooruitstekend deel van een hoed of steek; vervolgens ook voor den geheelen hoed gebezigd.  luifhood (Amstenrade), mussenschrik: meͅsəsgrek (Kermt), mussəschrik (Kwaadmechelen), mussenschrikhoed: møsə sxrĕkhūt (Boekt/Heikant), oude bijkorf: nən ā bīəkøͅrf (Sint-Truiden), oude hoed: aa hut (Zolder), aaje hood (Reuver), auwe hoed (Wijk), awen hoet (Neerpelt), awən huwd (Achel), aənut (Brustem), ā hoed (Rummen (WBD)), ā oet (Sint-Truiden), nən ā `ut (Velm), ouwe hood (Hoensbroek), oͅuwən hōt (Maaseik), òòje hood (Haelen), ôjje hoed (Weert), oude kevie: [sic]  a: kəve: (Wintershoven), oude loesj: awwe loesj (Borgharen, ... ), ow lotsj (Neerharen), ówe loesj (Hoensbroek), pilhoed: (pilhoet) *["pil"&lt; Fr. paille, 1. stro; 2. rietje; 3. (verwaarloosbaar iets)?, rk]  pilhu.wət (Opheers), schabbenhoed: WNT: schabbe (I) - schab, 1) oude of afgescheurde lap, vod, bel; 2) [...] geringschattend woord voor verzorgde kledingstukken, lap; 3) [...]; 4) dunne kiel; 5) mantel van geringe waarde...  sjabbehood (Nunhem), schabhoed: WNT: schabbe (I) - schab, 1) oude of afgescheurde lap, vod, bel; 2) [...] geringschattend woord voor verzorgde kledingstukken, lap; 3) [...]; 4) dunne kiel; 5) mantel van geringe waarde...  sjabhood (Swalmen), sjaphood (Maasbracht, ... ), schavuitje: sjevūūtsje (Roermond), schrikhoed: Schrikhoed.  šrikhut (Tongeren), sjappiehoed: [sic]; -&gt;[Vgl. WBD III, 1.3: versleten hoed, sjappiehoed]  sjappiehoed (Meijel), slaphoed: [sic]  schlaphood (Schimmert), sjlap-hoed (Caberg), slappe hoed: slappen hōēd (Oirlo), slappenhood (Amstenrade), slapə hōt (Bocholt), slapə hut (Herk-de-Stad), släppənot (Stokkem), tikker: WNT: tik (IV), De drijhoekige hoed eens priesters, fr. tricorne, heet in Br. en Kemp. ook tik.  teͅkər (Millen), tod: WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.  tod (Oirlo), versleten hoed: ā vərsleͅitənhut (Borlo), versletən hut (Beringen), vərsletə huwt (Zelem), vərsletən hut (Beverlo), vərslētənōt (Ophoven), vərsleͅtənhut (Opheers), vərslieͅtə hut (Val-Meer, ... ), vərslitənōt (Bree), vərslītənōt (Rotem), vijgenmand: Van Dale: vijgenmand, ...mandje, ...mat, mand van gevlochten platte biezen; ook een daarop gelijkende grote strooien hoed.  veegemanj (Herten (bij Roermond)), voddenkramer: vodəkrēmər (Beverlo), vogelschrikker: vo:gəlsxrikər (Paal), vogelverschrik: vøgəlvəršrik (Boorsem), weerdaagse hoed: werdoͅgsə hūt (Vliermaal), weerhoed: we(j)ərhyt (Spalbeek), wer(h)uət (Hasselt), wēərhut (Borgloon), wēərhūət (Kermt), wēͅrhōt (Mechelen-aan-de-Maas), wiərhuət (Hasselt), weerhoedje: waerhuidje (Sittard), zuiphoedje: zóep-hudje (Tegelen), [´ : sleeptoon]  zóephudje (Tegelen) hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)] || oude versleten mans- of vrouwenhoed || oude, buitenmodische hoed || oude, gekke, verknoeide muts || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)] || versleten en vervormde hoed || volkomen versleten en vormeloze hoed III-1-3