31845 |
ploegschaaf |
groef-en-messingschaaf:
gruf˱ɛnmɛseŋšāf (L299p Reuver),
groef-en-veerschaaf:
grōf˱ɛnvē̜ršāf (L385p Sint Odilienberg),
klikschaaf:
klekšāf (L421p Dilsen, ...
L318b Tungelroy),
kliksxāf (Q002p Hasselt),
(mv)
kleksxǭvǝ (K317p Leopoldsburg),
plancherschaaf:
planšē̜sxǭf (K317p Leopoldsburg),
ploeg:
plǫwx (Q020p Sittard),
ploegschaaf:
plōxš ̇āf (L329p Roermond),
plōxšāf (Q119p Eygelshoven, ...
L328p Heel)
|
Een set van twee bijeenhorende schaven met vaste geleider, die wordt gebruikt om groeven en messingen aan planken te schaven. Zie ook afb. 41. De groefschaaf heeft een smalle beitel om de groef te schaven, terwijl de messingschaaf een brede beitel heeft met in het midden een inkeping ter breedte van de groefschaafbeitel. Ploegschaven bestaan in verschillende grootten. Zie ook de volgende twee lemmata. [N 53, 68a; monogr.]
II-12
|