31402 |
puntboor |
drilboor:
drelbǫwr (P219p Jeuk),
gesmede boor:
gǝsmē̜t˱ bȳr (Q005p Zutendaal),
gǝšmējt˱ bōr (Q113p Heerlen),
kruisboor:
krȳts˱bǭr (L382p Montfort),
prikboor:
prek˱bǭr (Q095p Maastricht),
puntboor:
pønt˱bōr (L216a Oostrum),
pønt˱bǭr (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo),
pønt˱bǭwr (P219p Jeuk),
smidsboor:
smēts˱bōr (L321p Neeritter
[(alleen voor ijzer)]
),
spitsboor:
špets˱bōǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Boorijzer waarvan de schacht in een punt uitloopt. De puntboor werd vroeger meestal door de smid zelf vervaardigd van dun gereedschapsstaal. Aan het uiteinde werden drie snijkanten geslepen. De puntboor werd onder meer in een boogdrilboor gebruikt. Zie ook dat lemma en afb. 111. Volgens de invuller uit Q 5 hadden boren die door de smid zelf werden gesmeed een vierkante schacht en een vierkante, tapse kop. De snede werd aangesmeed. De boren waren doorgaans linksdraaiend. De puntboor werd soms ook wel als verzinkboor gebruikt. Antwoorden van dit type zijn opgenomen in het lemma "souvereinboor, verzinkboor". [N 33, 145; N 33, 164]
II-11
|