31546 |
schraapstaal |
grattoire:
gratwār (Q083p Bilzen),
kontenkratser:
kōntǝkrɛtsǝr (Q095p Maastricht),
krabmes:
krapmęs (K317p Leopoldsburg, ...
K353p Tessenderlo),
krapmɛs (Q083p Bilzen),
krapmɛts (Q193p Gronsveld, ...
Q019b Groot Genhout,
L434p Limbricht,
Q095p Maastricht,
L329p Roermond,
Q015p Stein),
krabstaal:
krapstuǝl (Q083p Bilzen),
krapstǫal (Q018p Geulle),
krapstǭl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
K353p Tessenderlo,
Q005p Zutendaal),
krapštǭl (L328p Heel, ...
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
Q204a Mechelen,
L387p Posterholt),
schaver:
šāvǝr (Q121b Spekholzerheide
[(plat of driekant)]
),
schraapijzer:
šrāp˱īzǝr (L369p Kinrooi),
schraapmes:
šrāpmɛts (L381p Echt),
schraapstaal:
schraapstaal (K317p Leopoldsburg),
sxrapstǭl (L245a Castenray, ...
L164p Gennep
[(stukje staal met rond houten handvat)]
,
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L163p Ottersum,
L212a Smakt,
L271p Venlo,
L210p Venray,
L244a Veulen,
L289p Weert),
sxrāpstǭl (L271p Venlo),
sxrǭpstǭl (L289p Weert),
šrapstǭl (L382p Montfort),
šrapštǫal (Q121c Bleijerheide),
šrapštǭl (Q027p Doenrade, ...
Q119p Eygelshoven,
L330p Herten,
L294p Neer,
L329p Roermond,
L385p Sint Odilienberg,
L270p Tegelen),
šrāpstǭl (L426p Buchten, ...
L381p Echt,
L369p Kinrooi,
L321p Neeritter),
šrāpštǫal (Q113p Heerlen),
šrāpštǭl (L291p Helden, ...
L330p Herten,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
L290p Panningen,
L299p Reuver,
Q099q Rothem,
Q116p Simpelveld),
šrāpštǭǝl (Q117p Nieuwenhagen
[(stuk staal dat aan de onderkant scherp is bijgeslepen)]
, ...
Q118p Schaesberg
[(stuk staal dat aan de onderkant scherp is bijgeslepen)]
),
schraper:
sxrāpǝr (L216a Oostrum),
šrāpǝr (Q099q Rothem),
šrǭpǝr (Q083p Bilzen),
schrapijzer:
šrabīzǝr (L423p Stokkem),
schrapstaal:
sxrapstāl (L192a Siebengewald),
sxrapstǭl (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L213p Well),
šrapstǭl (L371p Ophoven),
šrapštǫal (Q121b Spekholzerheide),
šrapštǭl (L299p Reuver, ...
L331p Swalmen),
ziehklinge:
sēkleŋ (Q204a Mechelen),
sī.kleŋ (Q020p Sittard),
sīkǝleŋ (Q033p Oirsbeek),
tsīkliŋ (Q119p Eygelshoven),
zē.kleŋ (Q020p Sittard)
|
Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.] || Stalen werktuig om een metalen vlak af te schrapen. Het schraapstaal kan verschillende vormen hebben. Vaak wordt het door de smid zelf vervaardigd van een oude vijl waarvan de voorzijde van het blad puntvormig wordt afgeslepen. Zie ook afb. 205. [N 33, 261a-b; N 33, 281; N 64, 58a; monogr.]
II-11, II-12
|