22472 |
snorrepijp |
bromhout:
bromhoot (Q196p Mheer),
brommachine:
Zie: kénjersjpeelkes.
brómmesjien (Q020p Sittard),
hor:
hor (L382p Montfort, ...
L266p Sevenum,
Q015p Stein),
Wordt voor lichaam gedraaid.
hór (L417p As),
hors:
Aanvankelijk een houten plankje (van een sigarenkistje), waarin op gelijke afstand van het midden, twee gaatjes gemaakt worden. Hierdoor wordt een touwtje gespannen. Door het touwtje eerst op te draaien en dan tussen de handen strak te trekken, gaat het plankje draaien en het maakt dan een zoevend geluid. Door het touwtje weer te laten vieren, windt dit zich weer op en men kan de handeling en het geluid herhalen. Later is het plankje ook wel vervangen door een knoop.
hoers (L210p Venray),
molentje:
m"lkə (L432p Susteren),
meulke (L294p Neer),
muueleke (Q034p Merkelbeek),
racagnac (fr.):
rakkenjak (P219p Jeuk),
ronkbeen:
Kinderspelletje: knoop met een garendraad oprollen en terugdraaien door aan de uiteinden te trekken. Dit geeft een ronkend geluid.
roekbeen (Q071p Diepenbeek),
roenkbeen (Q071p Diepenbeek),
snor:
en snoor (K361p Zolder),
n snor (K278p Lommel),
sjnoer (Q033p Oirsbeek),
snoor (K361p Zolder),
snor (Q086p Eigenbilzen, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel,
Q003p Genk,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
K359p Koersel,
K359p Koersel,
K357p Paal),
snur (L353p Eksel),
snór (L317p Bocholt),
gemaakt van een been met in t midden twee gaatjes en daardoor een touw
snor (L417p As),
Wordt boven het hoofd gedraaid.
snór (L417p As),
snorknoop:
snorknoeep (L210p Venray),
snorpijp:
snorpiep (Q202p Eys, ...
L374p Thorn),
snorrebot:
snorrebot (Q086p Eigenbilzen),
snorrepijp:
sjnorrepiep (L298a Kesseleik, ...
Q032p Schinnen),
snorrepiep (L428p Born),
snorrepoep (L265p Meijel),
snorretje:
snorreke (Q003p Genk),
snorsepijp:
sneursepiep (L269p Blerick),
spillegrits:
Verg. rits, ritsel: rad.
schpillegrits (Q101p Valkenburg),
spinnegrits:
Ook: scheldwoord voor een beweeglijk klein mannetje.
spinnegrits (L217p Meerlo, ...
L214p Wanssum),
suis:
zoees (L320a Ell),
zūs (L328p Heel),
zūzə (L271p Venlo),
øzŋoes (L289p Weert),
Als aan het touwtje getrokken werd, ging de knoop draaien en maakte een suizend geluid.
zoes (L289p Weert),
Door met beide handen een lus hiervan vast te houden en daarna een draaiende en trekkende beweging te maken, begint de knoop of het kootje te spinnen en een zoevend geluid te maken.
zoês (L318b Tungelroy),
zoemer:
zoemer (L217p Meerlo, ...
L318b Tungelroy,
L386p Vlodrop)
|
(Kinderspelen): Speelgoed gemaakt van een snoer met ofwel een beentje uit een varkenspoot, een stukje hout of een knoop aan bevestigd. Door het in een draaiende beweging te brengen maakt dit een zoemend (snorrend) geluid. || 1. Snorrebot, snorrepijp, gonzer: kartonnetje waardoor een dubbel touw gestoken was; het werd enkele malen rondgedraaaid, dan trok men het touw strak, zodat het middenstuk snorrend ronddraaide. || 2. Beentje uit voorste varkenspoot, tweemaal een koord erdoor en dan snorre. || het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp] [N 112 (2006)] || Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)] || Hor. || Iets dat een zoevend geluid maakt, inz. een grote knoop of een met twee gaatjes doorboord varkenskootje, waardoor een touwtje is getrokken dat aan beide uiteinden is vastgeknoopt. || Kinderspeelgoed, bestaande uit een knoop of plankje met een touw erdoor. || Kinderspeelgoed, een schijf of knoop met een spilletje waarop het draait. || Kinderspeelgoed: een schijfje of knoop met een spil, waaromheen hij draait. || Snorkoord. || z. toel.
III-3-2
|