32988 |
strohalm |
aar strooi:
āǝr strūǝi̯ (K317p Leopoldsburg),
ǭr strōi̯ (L352p Hechtel),
schob stro:
šop strō (L368p Neeroeteren),
schoof:
šǭf (Q199p Moelingen),
spiertje:
spirkǝ (Q018p Geulle, ...
L355p Peer,
P176p Sint-Truiden),
spērkǝ (L269a Hout-Blerick),
spīrkǝ (Q095p Maastricht),
spīǝrkǝ (L326p Grathem),
špīrkǝ (Q039p Hoensbroek, ...
L382p Montfort,
L329p Roermond),
šp˙irkǝ (Q020p Sittard),
strooi:
stroi̯ (Q002a Godschei, ...
P046p Linkhout),
strui̯ (P175p Gingelom, ...
P058p Stevoort,
P177p Zepperen),
strø̜i̯ (P214p Montenaken, ...
Q005p Zutendaal),
strōi̯ (L353p Eksel),
strūǝ (L266p Sevenum),
strűi̯ (L363p Ellikom),
strǫi̯ (L282p Achel, ...
Q083p Bilzen,
L286p Hamont),
strootje:
strukǝ (Q095p Maastricht),
struu:
stry (Q095a Oud-Caberg),
stryǝ (L369p Kinrooi),
štry (Q187p Sint Pieter),
štryi̯ǝ (Q253p Montzen),
toeke/festuca:
tukǝ (L323p Buggenum
[(in de uitdrukking toeke trekken "strootje trekken")]
)
|
In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13]
I-4
|