26563 |
trapspie |
bok:
bǫk (Q099q Rothem
[(meervoud: bø̜k)]
),
getrapte spij:
gǝtraptǝ spaj (P051p Lummen),
kraphout:
kraphǫwt (L289p Weert),
krophout:
krǫphǫwt (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
spij:
spęj (Q071p Diepenbeek, ...
P056p Stokrooie),
steenblok:
stęjnblǫk (L374p Thorn),
stelwig:
stęlwex (L292a Maxet, ...
L289p Weert),
trap:
trap (Q071p Diepenbeek, ...
P057p Kuringen),
traphout:
traphōt (P051p Lummen)
|
Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211]
II-3
|