32268 |
werkblok |
bennenplank:
bɛnǝplāŋk (L163p Ottersum),
blok:
blǫk (P176p Sint-Truiden),
draaiplank:
drǫwǝjplãŋk (K353p Tessenderlo),
korfblok:
kø̜rǝf˱blǫk (L423p Stokkem),
korfplank:
kø̜rǝfplaŋk (L291p Helden),
werkblok:
węrǝk˱blǫk (Q095p Maastricht)
|
De houten plank waar de mand op staat tijdens het eerste stadium van het vlechten. In Weert (L 289) stond de mand op een wiel, zodat de mand gedraaid kon worden. Er staken twee pinnen uit waarmee de bodem vast kon worden gezet. [N 40, 77] || Zwaar houten blok of onderste deel van een boomstam, waarop de duigen worden bewerkt. Zie ook afb. 211. Op het werkblad ervan zijn soms gleuven of metalen krammen aangebracht, waartegen het uiteinde van de duig rust tijdens de bewerking; het andere uiteinde van de duig wordt door de kuiper tegen de borst gehouden. [N E, 18]
II-12
|