32216 |
wielstoel |
afschrijfdis:
āfšrīf˱døš (Q119p Eygelshoven),
afschrijfstoel:
āfšrīfštōl (Q119p Eygelshoven),
bok:
bok (Q019b Groot Genhout),
driepoot:
dripōt (L294p Neer),
houwblok:
howblǫk (Q111p Klimmen),
naafblok:
nāf˱blǫk (Q204a Mechelen),
peelblok:
pēlblǫk (L289p Weert),
radbok:
rāt˱bǫk (L382p Montfort),
speekbank:
špęjk˱baŋk (Q027p Doenrade),
velliebank:
vęlibaŋk (K353p Tessenderlo),
vierpoot:
vērpōt (L294p Neer)
|
Een blok, bank of driepoot, voorzien van een pin, waarop de gespaakte naaf van een velg wordt voorzien. Het geheel ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. De velg van een karrenwiel bestaat uit een aantal segmenten. Die worden eerst op de spaken gelegd om te passen. Vervolgens worden de spaken op lengte afgezaagd. Dan worden met behulp van hamer en beitel of een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan het uiteinde van de spaken pennen gestoken of gedraaid. Tot slot worden de velgsegmenten definitief aan elkaar en aan de spaken vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛvelgɛ en ɛvergaringenɛ in wld I.13, pag. 16-18.' [N G, 9]
II-12
|