31388 |
zaagvijl |
drie-/drijkantig vijltje:
drikɛntjex ˲vi.lkǝ (L330p Herten),
drie-/drijkantvijl:
drikantvē̜jl (L421p Dilsen),
drikānt˲vil (L163p Ottersum),
drijhoeksvijl:
dręjhōks˲vil (Q204a Mechelen),
drijhoekvijl:
drē̜hok˲vē̜l (K353p Tessenderlo),
drijkante vijl:
drē̜ǝkaǝntǝ vē̜ǝl (P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
lintzaagvijl:
lentj˲zē̜x˲vīl (L321p Neeritter),
molenzaagvijl:
mȳlǝzēx˲vīl (Q113p Heerlen),
motorzaagvijl:
mø̜tǝrzē̜x˲vīl (L321p Neeritter),
scherpvijl:
šęrǝp˲vīl (L382p Montfort),
tandvijl:
tantj˲vīl (L382p Montfort),
vijl:
vęjl (Q071p Diepenbeek),
zaagvijl:
zāx˲vil (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
zāx˲vīl (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo,
L299p Reuver,
L299p Reuver,
L271p Venlo,
L213p Well),
zē̜x˲vīl (Q018p Geulle, ...
L321p Neeritter,
L289p Weert,
Q108p Wijnandsrade),
zǭx˲vē̜l (K317p Leopoldsburg),
zagenvijl:
zāgǝvīl (L291p Helden, ...
L216a Oostrum,
L290p Panningen,
L192a Siebengewald,
L270p Tegelen),
zēgǝv ̇īl (L330p Herten),
zēgǝvęjl (Q095p Maastricht),
zē̜gǝvī.l (L331p Swalmen),
zē̜jǝvē̜l (P047p Loksbergen),
zeegvijl:
zē̜x˲vājl (Q083p Bilzen),
zē̜x˲vē̜jl (L421p Dilsen),
zē̜x˲vīl (L328p Heel),
zeegvijltje:
zē̜x˲vilkǝ (L387p Posterholt),
zegenvijl:
zē̜.gǝvī.l (Q020p Sittard),
zē̜gǝvīl (L330p Herten, ...
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
zē̜ǝgǝvil (Q121c Bleijerheide),
zoete vijl:
zø̄tǝ vīl (L387p Posterholt)
|
De, meestal driekantige vijl waarmee de zaagtanden na het zetten scherp worden gevijld. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 50, 37d; N 53, 26a; monogr.] || In het algemeen een, meestal driehoekige, stalen vijl waarmee de tanden van een zaag gescherpt kunnen worden. De molenzaagvijl is een platte, stalen vijl van 20 tot 25 cm lengte voor het scherpen van gereedschap. Dit type vijl heeft één of twee ronde randen waarvan er meestal één glad is. De vijl is altijd met enkele kap uitgevoerd en wordt onder meer gebruikt voor het slijpen van bijlen, maaiermessen, grove houtzaagbladen, etc. (Handboek Gereedschap, pag. 241). [N 33, 97; N 33, 103]
II-11, II-12
|