33884 |
zondagsziekte |
beslag:
bǝslāx (L381p Echt
[(kreupelheid in het kruis of lendenlamheid)]
, ...
L289p Weert),
bǝšlāx (L295p Baarlo),
bevangen:
bǝvaŋǝ (L324p Baexem
[(de achterpoten zijn stijf)]
, ...
L210p Venray),
bevangenheid:
bevangenheid (L247z Broekhuizenvorst),
bloedkrankte:
blōtkrē̜ŋdǝ (Q193p Gronsveld),
kruisbeslag:
krȳsbǝslāx (L266p Sevenum),
kruisslag:
krȳslax (Q020p Sittard),
krȳtslāx (L269p Blerick, ...
L271p Venlo),
krȳtšlāx (L291p Helden),
maandag(s)krankte:
mǭndexkręŋdǝ (Q039p Hoensbroek),
mǭndexkręŋtǝ (Q112b Ubachsberg),
mǭnjdexskręŋdǝ (Q014p Urmond),
maandag(s)ziekte:
maandag(s)ziekte (L381p Echt),
muǝndǝxzeqdǝ (Q071p Diepenbeek),
mǭi̯ndē̜xzēkdǝ (L317p Bocholt),
mǭndexsziktǝ (L265p Meijel),
mǭndjexszēkdjǝ (L324p Baexem),
mǭndjexzēkdjǝ (L288p Nederweert),
mǭndjǝxzēkdjǝ (L292a Maxet),
mǭndā.xsziqdǝ (Q002p Hasselt),
mǭndǝxziktǝ (L286p Hamont),
mǭndǝxzēktǝ (L298p Kessel),
mǭndǝx˲zēktǝ (L424p Meeswijk),
mǭntjexsziktǝ (L331p Swalmen),
overvoerd:
ǫvǝrvūrt (L163p Ottersum
[(tijdens de rustperiode overvoederd)]
),
vervangen:
vǝrvaŋǝ (L330p Herten, ...
Q099q Rothem,
L266p Sevenum),
zondag(s)ziekte:
sonǝszekdǝ (L290p Panningen),
sonǝx˲ziktǝ (L282p Achel),
sǫnǝxsiktǝ (L312p Neerpelt),
zondag(s)ziekte (L322p Haelen, ...
L291p Helden,
L330p Herten,
L290p Panningen),
zondǝxziktǝ (Q096d Smeermaas),
zondǭx˲ziktǝ (Q162p Tongeren),
zonē̜xszēkdǝ (L317p Bocholt),
zōndāxsziktǝ (L268p Velden),
zǫndex˲zeqdǝ (Q003p Genk),
zondagkrank:
zondexkraŋk (L270p Tegelen),
zondagskrank:
zondexskraŋk (Q112a Heerlerheide),
zōndāxskrāŋk (Q204a Mechelen),
zondagskrankte:
zondǝskręŋdǝ (Q111p Klimmen),
zǫndaxskręŋkdǝ (Q095p Maastricht)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|