e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

Gevonden: 4263
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baaien onderrok baaien rok: bōͅjəroͅk (Hamont) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort baal: bōͅəl (Hamont) voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs slipperen: slepərə (Hamont), sleͅpərə (Hamont), B.v. Ob-de speulplak ligt ies, do kunde goed slippere!  slippərən (Hamont), springkoord-ketsballen~ ketsbal ketsbal-kaatsbal slipperen-ijsbaan glijden schetsen-ijsschaatsen ketsen-kaatsen schulke loepen-over schollen ijs lopen  slipperen (Hamont), Waarsch. een frequentatief bij slippen. Zie WNT XIV, kol. 1826 s.v. slipperen.  slepərə (Hamont) Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)] || Slipperen: baantje glijden op het ijs. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
baard baard: bōͅrt (Hamont), bōͅərt (Hamont), bǭ.rt (Hamont), vlimmen: vlemǝ (Hamont) baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, III-1-1
baarmoeder van de kip legdarm: lęgdē̜rǝm (Hamont) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe dracht: draxt (Hamont) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baarspel add. baar, baar: Sub baar (I).  bār bār (Hamont) Uitroep in het baarspel: baar! baar! III-3-2
babbelaar babbeltje: babbelke (Hamont), rababbeltje: rababbelke (Hamont) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
baby, zuigeling baby: nu soms -  baby (Hamont), kleine, een -: nu en vroeger algemeen  klénnə (Hamont) Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)] III-2-2
badkuip bad: bat (Hamont) bad III-2-1