e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
breinaald strikijzer: strék eizers (Vliermaalroot), ai van Fr. baiser  strikaizers (Vliermaalroot) Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)] III-1-3
breken, pletten pletteren: plɛtǝrǝ (Vliermaalroot) Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251] II-3
breken, snijden snijden: snęǝ (Vliermaalroot) De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189] II-3
brem brem: -  briëm (Vliermaalroot) brem [DC 47 (1972)] III-4-3
breuk breuk: breuek (Vliermaalroot), bruëk (Vliermaalroot) hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)] III-1-2
brief brief: bri:f (Vliermaalroot) brief [RND] III-3-1
briesen pruisen: prǭǝ.sǝ (Vliermaalroot) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
broeden, op eieren zitten broeden: bryǝn (Vliermaalroot), brȳǝn (Vliermaalroot) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedhen broedhen: brūthen (Vliermaalroot) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broeds broedkarig: brutkoi̯rex (Vliermaalroot) Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.] I-12