25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L250p Arcen)
|
bliksem [SGV (1914)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksəmafléjər (L250p Arcen)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
’t bliksemt (L250p Arcen)
|
het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blękslē̜gǝr (L250p Arcen)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
17683 |
bloed |
bloed:
blōōd (L250p Arcen)
|
bloed [SGV (1914)]
III-1-1
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
blūūj (L250p Arcen)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
18138 |
bloeduitstorting |
blauwe plek:
blaauwe plekken (L250p Arcen),
blonde plek:
bloonde plekken (L250p Arcen)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blo.dwors (L250p Arcen),
blo’dwo.rs (L250p Arcen)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
blōōdzūger (L250p Arcen),
bloedzuiker:
bloodzuuker (L250p Arcen)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (L250p Arcen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|