e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Belfeld

Overzicht

Gevonden: 1933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijden omslagdoek sjaal: sjaal (Belfeld) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijn neus snuiten snoeven: sjnoeve (Belfeld), snotteren: sjnottere (Belfeld) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zinkput zinkput: zeŋkpøt (Belfeld) Laagste punt in de kleiput, waarin het water samenstroomt. [monogr.] II-8
zitten zitten: zitte (Belfeld) zitten [SGV (1914)] III-1-2
zitvlak van een broek boksenbodem: bóksebaom (Belfeld) zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zoeken zoeken: zeuke (Belfeld) zoeken [SGV (1914)] III-1-2
zoethout zoethout: zeuthout (Belfeld) zoethout [SGV (1914)] III-2-3
zolder zolder: zøldər (Belfeld) zolder [SGV (1914)] III-2-1
zomen zomen: zø̜jmǝ (Belfeld) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerkleren zomerkleren: zomer-kléjer (Belfeld) zomerkleren [N 23 (1964)] III-1-3