e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baard baard: baart (Sittard), vinnen: ven (Sittard) baard [DC 01 (1931)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, III-1-1
baarmoeder van de kip eierstok: ęi̯ǝrštǫk (Sittard) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe baarmoeder: bārmǫu̯ǝr (Sittard) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baars baars: baasj (Sittard) baars III-4-2
baarspelen baren: vgl. pag. 29: Fr. jeu de barre (soort krijgertje spelen).  baare (Sittard), Zie: kénjersjpeele.  baare (Sittard) [Soort krijgertje spelen]. || Fr. jeu de barre (soort krijgertje spelen). III-3-2
baas baas: bās (Sittard), ploegbaas: plōx˱bās (Sittard  [(vroeger was hij de man die een ploeg steenbakkers om zich heen verzamelde en overal stenen ging maken)]  ), voorman: vø̄̄rman (Sittard) Bedrijfsleider, belast met het toezicht op en co√∂rdinatie van al de werkzaamheden in het steenbakkersbedrijf; vooral het stoken en het bakken van de stenen heeft zijn bijzondere aandacht. In het lemma zijn zowel benamingen opgenomen voor de baas bij een veldoven als voor de ploegbaas bij de latere industriële steenbakkerijen. Zie voor het woordtype inzetter ook de toelichting bij het lemma ɛinzetterɛ.' [N 98, 4; monogr.] II-8
babbelaar babbelaar: babbeléér (Sittard), babelair (Sittard), bàböléér (Sittard), karamel: kərmeͅl (Sittard), knauwelmoes: knauwelmous (Sittard) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || caramel III-2-3
baby, zuigeling brostkind: bróskénjt (Sittard), lotscher: cf. RhWb (V), kol. 562, s.v. "lotschen II"= saugen, lutschen  lótsjer (Sittard), windelkind: winjelkénjt (Sittard) baby || borstkind (zuigeling) || zuigeling III-2-2
baggermolen zandzuiger: zandjzuiger (Sittard) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1
bak komp: kǫmp (Sittard) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13