e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L371a plaats=Geistingen

Overzicht

Gevonden: 2251
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenlip bovenste lip: beuveste lup (Geistingen) Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)] III-1-1
bovenstangen stangen: (enk)  staŋ (Geistingen) De beide naar boven stekende ijzeren delen van het onder lemma Onderstangen genoemde bit. [N 13, 49] I-10
box looprek: loöprek (Geistingen) toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)] III-2-2
braakland braak: brǭk (Geistingen), braakland: broklant (Geistingen), vuilding: vūldęŋk (Geistingen) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braden braden: vleis braoje (Geistingen), vleis broajə (Geistingen), vleisch broaje (Geistingen) vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken gobbelen: [schertsend]  gibbelə (Geistingen), kotsen: [plat]  kôêutsə (Geistingen), overgeven: [gewoon]  euvərgèvə (Geistingen), strenen: [schertsend]  streenə (Geistingen) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] III-1-2
brandblaar brandblaar: brandblaar (Geistingen) een brandblaar [ZND 45 (1946)] III-1-2
brandhout brandhout: brāntout (Geistingen), dunhout: dun hout (Geistingen), kort hout: kort hout (Geistingen), stoofhout: stoofhout (Geistingen) [ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)] I-7
brandkast in de sacristie brandkast: brandkast (Geistingen) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandmuur tussen woonhuis en stal brandmuur: brantmōr (Geistingen) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6