e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

Gevonden: 3771
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich inbeelden menen: ook materiaal znd 27, 39  mɛinə (Eisden), zich inbeelden: ook materiaal znd 27, 39  zex enbēldə (Eisden), zich inbeeje (Eisden), zich indenken: ook materiaal znd 27, 39  zex endɛi̯ŋkə (Eisden) inbeelden [ZND 01 (1922)] III-1-4
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor naar de pastoor gaan: noa de pestoeër goon (Eisden) Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)] III-3-3
zich moeilijk laten melken zich lastig laten melken: (de koe) lit zex lɛstex mēlkǝ (Eisden) Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71] I-11
zich over de rug wentelen (zich) wentelen: węi̯njšǝlǝ (Eisden) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zich rechtop houden en de krop laten opzwellen (baltsverschijnsel) buiken: Van Dale: buiken, 2. (scherts.) buikig, dik worden.  bôêken (Eisden) Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: zich rechtop houden en de krop laten opzwellen? [N 93 (1983)] III-3-2
zicht zicht: zex (Eisden) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): krank (Eisden, ... ) ziek [ZND 39 (1942)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] III-1-2
ziekenzuster zuster-verpleegster: zuster-verpleegster (Eisden) Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)] III-3-3
ziel ziel: zieël (Eisden) De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] III-3-3
zielenheil zielenheil: zieleheil (Eisden) Het zieleheil. [N 96D (1989)] III-3-3